• Aucun résultat trouvé

‘Alle grenzen weggerookt’

1 Analyse van Kraamanijs 93

Kraamanijs is het verhaal van Hans Werckx, de homodiëgetische verteller die ontsnapt uit een psychiatrische voorziening waarin hij werd opgenomen na de liefdesbreuk met Olga.

Buiten de instelling vlucht Hans voor de werkelijkheid in drugs, drank en seks. In Hans herkennen we het alter ego van de schrijver. Niet alleen brengt Hans verslag uit van zijn opname in een psychiatrisch centrum, een opname die ook Van Maele onderging, ook zijn toevlucht tot geestverruimende middelen was de schrijver niet vreemd. Drank- en druggebruik brachten Van Maele meermaals in aanraking met het gerecht (Moragie 2019, 27; Van Londersele 2019, 37). Van Maele stond erom bekend keet te schoppen op literaire events, maar ook tijdens cafébezoeken (Conrad 2019; Moragie 2019; Piryns 2005, 262; Van Londersele 2019). Ook Hans staat bekend als dronken wildebras: in een dronken bui scheldt hij omstaanders uit (37), breekt hij glazen (36, 49) en steelt hij de tas van de waard (49).

Naast hun omgang met geestverruimende middelen delen hoofdpersonage en schrijver hun nomadische levensloop. Waar Hans na zijn ontsnapping uit de psychiatrie rondzwerft, verblijft ook Van Maele nooit lang op één plaats nadat hij zijn ouderlijke huis op achttienjarige leeftijd verlaat. Hij overleeft door uiteenlopende baantjes aan te nemen.

In een interview vertelt hij ‘Alles heb ik gedaan. Veel nachtwerk, twaalf uur lang voetballen oppompen in Brussel. Of in Antwerpen bij de Crown Cork Company:

kroonkurken maken, acht uur achter de drukmachine’ (Piryns 2005, 264). En later voegt hij eraan toe: ‘Ik heb veel gezworven, ja. Van jongsaf altijd lange reizen gemaakt. Liften naar de kastelen van de Loire. Druiven plukken. In Zwitserland op de koeien gaan letten’

(Piryns 2005, 265). In de herinneringen van Hans zien we vaak verwijzingen naar die baantjes: zo spreekt Hans over nachtwerk als bakker, over koeien, enzovoort.

Van Maele steekt op zijn zwerftochten ook de landgrenzen over. De meest opvallende migratie is die naar Korea, waar hij als vrijwilliger dienstdoet bij de VN-strijdkrachten. Zijn vrijwillige aanmelding is niet gemotiveerd door militarisme, maar door een drang om aan de beklemmende autoriteiten van familie en staat (de legerdienst en het kazerneleven dat die met zich meebracht) te ontsnappen (Auwera 1969, 67).94 In

93 Deze sectie herneemt delen uit Janssens [verwacht]b.

94 Opvallend is dat die ontsnappingspoging de strijd van de westerse staat kracht bij zet. Die dynamiek demonstreert hoe de tegencultuur en de dominante cultuur van elkaar afhankelijk zijn en elkaar ondersteunen.

Hans’ ontsnapping uit het ziekenhuis herkennen we de pogingen van Van Maele om autoriteiten te ontlopen.95

Hoewel verschillende critici het hoofdpersonage van Kraamanijs interpreteren als de schaduw van de schrijver (Spinoy 2003, Van Londersele 1974), vallen schrijver en personage nooit volledig samen. De complexe relatie tussen schrijver en personage is betekenisvol in het licht van het auteursbeeld dat Van Maele in en buiten zijn teksten vormgeeft. Ik vermeldde in het eerste hoofdstuk van dit proefschrift verschillende vormen van zelfpresentatie door een auteur. In navolging van Meizoz maakte ik een onderscheid tussen de écrivain of de auteur buiten de tekst in het literaire veld enerzijds en de inscripteur of de auteur in teksten anderzijds. Meizoz noemt het beeld van de auteur als écrivain ‘schrijverspostuur’, dat van de auteur als inscripteur noemt hij het ‘ethos’

(2011). Het ethos steunt op het beeld dat de lezer zich vormt aan de hand van tekstuele aanwijzingen. In het eerste deel van dit hoofdstuk neem ik het schrijverspostuur van Van Maele in de lange jaren zestig onder de loep.

1.1 De écrivain Van Maele en ambiguïteit

Ambiguïteit en Labris

Hoewel Van Maeles teksten in de lange jaren zestig als gesloten worden gekarakteriseerd (Vitse 2014, 492), betoogt de schrijver meermaals dat hij wel iets wil teweegbrengen bij zijn publiek (Auwera 1969, 65; Depreter 2015, 188-189; Leus 1969, 640). Hij stelt zich daarbij op als profetische ziener die een ander geluid laat horen. Zo presenteert hij zich als ‘een priester, een profeet’ (Kazan 1963, 49). Elke Depreter herkent daarin het beeld van de lijdende profeet, dat ze verbindt met de poète maudit. Hoewel Van Maele zich nooit uitdrukkelijk als dusdanig voorstelt, leeft dat beeld wel in de kritiek (Depreter 2015, Jespers 2009, Van der Starre 2019, T’Sjoen 1996, Wildemeersch 1973). Vaak gebruikte mentions (vermeldingen van andere auteurs) van Van Maele werken dat beeld in de hand.

Zo verwijst Van Maele geregeld naar Antonin Artaud en Fernando Arrabel, die de oorsprong van hun schrijven situeren in fysiek en mentaal lijden door sociale uitsluiting (Depreter 2015, 190). Een andere factor die de postuur van Van Maele als poète maudit versterkt, is zijn alcoholgebruik. Volgens Depreter is het gebruik van verdovende middelen immers een belangrijke eigenschap van de poète maudit (2015, 190). Het imago van een profetische dichter uitgestoten door een maatschappij die zijn waarheden smoort, past perfect bij de marginale positie die Van Maele inneemt als experimentele avant-gardedichter.

95 Dat oorlog in de lange jaren zestig een van de onderdrukkingsmiddelen is van de burgerstaat, lezen we ook in Kraamanijs: ‘Op de dijk trekt de jeugd der lage landen voorbij, houzeekreten stijgen van tussen de zwart- en witvendels uit, en zij marcheren hun benen voorbij’ (64). Die beschrijving van een militaire mars wordt voorafgegaan door een beschrijving van kuierende vakantiegangers. Vrijetijdbesteding en oorlogsvoering worden op die manier aan elkaar gelijk gesteld als middelen om burgers zwijgzaam in het gareel te houden.

Die positie kunnen we verbinden met de groep rond Labris, het literaire tijdschrift waarvoor Van Maele in 1962 in de redactie zetelt. De gestencilde vormgeving van het blad en de beperkte oplage beklemtonen het alternatieve, niet-commerciële karakter (De Geest 2018, 86). In het vorige hoofdstuk beschreef ik de avant-gardistische dimensie van Labris (zie hoofdstuk 3). Ik wees er onder andere op de maniëristische strekking van Labris, die in een gekunstelde taal ‘geheimenisvolle én -ontsluierende ambities’ wil realiseren (Buelens 2008, 902). In die context is de titel van het tijdschrift betekenisvol. Etymologisch is ‘Labris’ verbonden met de dubbele bijl en het labyrintische, beide symbool voor meerduidigheid. De labrys of dubbele bijl is een wapen dat in de oudheid eerst als attribuut voor godinnen in het Minoïsche Kreta werd gebruikt, en in het latere Griekenland ook symbool stond voor de heiligheid van mannelijke goden (Decrem 1987, 91). Het labyrint, dat etymologisch verwant zou zijn met de labrys, zou dan ‘het paleis van de dubbele bijl’ betekenen. Het staat symbool voor een wereld als doolhof waarin elk individu een eigen weg moet vinden: ‘De wereld funktioneert hier als een metatekst of ook “macrocosmos” en literatuur als microcosmos kan op dezelfde manier benaderd worden’ (Decrem 1987, 92).

Om hun verhullende en onthullende ambities te realiseren, zouden Labris-auteurs een voorbeeld nemen aan ‘vernuft-kunstenaars, die een hallucinerende, uiterlijke geheime getuigenis afleggen van een ars anti-poetica met als bronnen: het ongelooflijke, het tegengestelde, het dubbelzinnige, de metafoor, het sofisme, de toespeling’ (Neefs 1962, 4). In de lange jaren zestig komen zulke voorbeelden niet alleen uit de literatuur. Jef Bierkens (alias Max Kazan) en Mon Devoghelaere wijzen bijvoorbeeld naar de (Amerikaanse) jazz, waarvan zij ‘de melodische frasen, de opvallende ritmes, de zingende en schreeuwende instrumenten, het meeslepende spel van herhalingen en contrasten trachtten […] om te zetten in experimentele literatuur’ (De Geest 2018, 88). Daarnaast gelden ook Amerikaanse Beatsdichters als voorbeeld. Vooral Jack Kerouac, wiens

‘druggebruik […] niet zomaar een gimmick was’, werd als goeroe vereerd (Buelens 2008, 902).

We kunnen de vernuftkunstenaars waaraan Labris een voorbeeld neemt, vergelijken met de leidersfiguren die zich tijdens de psychedelische revolutie opwerpen als visionairen.96 Voortrekkers zoals Kesey delen hun ervaringen met psychedelica door happenings, experimenten of optredens; idealiter organiseert zich een gemeenschap gelijkgezinden rond de ziener, in de marge van de maatschappij. Ook Van Maele deelt zijn ervaringen zonder tegemoet te komen aan conventies. In een interview beweert hij dat

‘schrijvers de mens bewust [moeten] maken. Dat is alles. Als iedereen bewust was, zouden we alleen op dezelfde manier over zaken als oorlog denken, en dan was oorlog gewoon onmogelijk’ (Auwera 1969, 65). Van Maele is er dus van overtuigd dat literatuur een

96 Volgens Buelens introduceert Labris een hele nieuwe literatuuropvatting in Vlaanderen die gekenmerkt wordt door een ‘uitgesproken fascinatie voor het occulte, profetische en geestelijke’ (2008, 903).

gemeenschap kan doen ontstaan, maar die verbindende functie kan enkel via individuen tot stand komen:

Want literatuur blijft toch altijd iets individueels. […] als we buitenkomen gaan we leren alle dingen op een andere wijze te zien. Dat is de weg. Ik geloof niet in protest-poëzie, al heb ik die al geschreven en zal ik het nog wel doen. Maar ik geloof niet dat protest-poëzie werkelijk iets doet. Men kan geen kogel tegenhouden met een woord. Maar men kan wel de piloot van een bommenwerper aan het denken brengen, bewustmaken van de dingen die hij doet, zodat hij op een bepaald ogenblik zal weigeren nog bombardementsvluchten uit te voeren (Auwera 1969, 65).

Door die individuele revolutie wil Van Maele de verstomde burgerij wakker schudden:

alleen door te choqueren kan hij een tegenwicht bieden aan de ‘uitlatingen van [politici die] werken […] op progressieve mensen als een slaapmiddeltje. [Die uitlatingen] klink[en]

mooi en geruststellend in de oren, men denkt er niet over na en slaapt vredig in’ (Auwera 1969, 62). Van Maele wil met zijn kunst de lezer bevrijden uit een dominant discours en zo een samenleving instellen die bestaat uit gelijkgezinde, maar vooral vrije individuen.

Ambiguïteit en Provo

Met die opvatting neemt hij een ambigue positie in tegenover de Nederlandse Provo-beweging.97 Onder de slogan ‘ik ben geen provo/ ik ben Marcel’ kant Van Maele zich in 1966 tegen Provo, of beter gezegd, tegen datgene waartoe Provo (in Vlaanderen) verworden is. Waar de antiautoritaire beweging medio 1965 haar inspiratie vond in het anarchisme als ‘enige stroming […] waarin het individu de boventoon voerde en die iedere collectieve dwang verwierp’, is Provo in Vlaanderen een jaar later haar oorspronkelijke individualistische inslag verloren (Pas 2003, 50). In zijn onderzoek naar het beeld van Provo tussen 1965 en 1967 noemt Pas enkele factoren die de nivellering van Provo-Vlaanderen in de hand werkten: naast de status van Provo als importzaak, de wisselend starre of soepele houding van de Belgische overheid, de ‘andere [communautaire]

actiepunten’ die in België de aandacht opeisten, bespreekt Pas vooral de berichtgeving (2003, 280-290).98 Zowel de geschreven pers als radio en televisie legden vooral de nadruk op de uiterlijke kenmerken van zogenaamde provo’s (zoals lange haren, een onverzorgd voorkomen, en beatnik-achtige drang naar kicks) zonder verslag uit te brengen van

97 Dat Van Maele met Provo verbonden wordt, mag geen verrassing heten. In de tweede helft van de jaren zestig is het experimentele kunstenaarsmilieu in Antwerpen het meest ontvankelijk voor de maatschappijkritische beweging die uit Nederland overgewaaid komt. De happenings van de oorspronkelijke Provo-beweging pasten naadloos in het ‘avant-gardistisch[e] en […] internationaal georiënteerd[e] circuit’ van de havenstad (Pas 2003, 263). In dat circuit, alsook in het avant-gardistische milieu in Brussel, was ook Van Maele actief. Verschillende critici wijzen op Van Maeles vrolijke omgang met kunstenaars, maar onderstrepen dat hij nooit voor lang met hen samenwerkt of groepen vormt (Jespers 2009, 45).

98 Voor de verslapte vorm van Provo in Vlaanderen zijn verschillende verklaringen aan te wijzen. Wouters wijdt een hoofdstuk aan de ontwikkelingen van Provo in België [verwacht]. Ook Van Maeles houding tegenover de Provo-beweging komt erin aan bod.

motieven of ideologische beweegredenen. Pas vat de berichtgeving samen als

‘[s]tigmatiserend, stereotyperend en criminaliserend’ (2003, 287).

Hoewel het beeld dat de media van Provo opwerpen reductionistisch is, herkent Van Maele er een grond van waarheid in. De schrijver bekritiseert namelijk het Provo-als-uniform van de volgzame provo’s uit zijn omgeving. In een pamflet in daele (4) uit 1966, een nummer gewijd aan de anti-provomars die Van Maele in Brussel zou houden, zet Van Maele zijn kritiek uiteen. De provo’s die hij in zijn omgeving herkent, zijn geen radicale provocateurs die vanuit een persoonlijke creativiteit provoceren om machtsstructuren te ontwrichten. In plaats daarvan zijn ze slaafse navolgers van een steeds gezapigere Provo-traditie. Het pamflet begint met een beschrijving van die regressieve evolutie:

Potig de wolf, de hongerwolf, het heel klein moederdiertje.

Geef ons wat er overblijft en laat de deur dichtklappen Alleen maar dichtklappen.

Denk: gebroken poot, rechterpoot, rechterhand en rechter;

rechter kan het niet, de rechter d.w.z. breekt.

Daardoor mijn lieve vrouwen, vrienden, kinderen, valt er NIKS

Meer te vertellen.

Zij moederdiertjes, wij ratelende tollen grollen om een nieuwe toekomst, om een spergebied te onthechten doorbreken zwellen (denk aan het hart achter de o zo lieve borstkastralies), dan staan wij terug recht (1966c, 4).

Amper een jaar na de oprichting van Provo is de beweging verworden tot een nieuwe orde. De term ‘rechter’ suggereert niet enkel dat die orde in toenemende mate ‘rechter’

of meer rigide wordt, de associatie met de rechterlijke macht impliceert ook dat wie de normen niet kritiekloos volgt, gestraft kan worden. In bovenstaand citaat herkennen we naast een beschrijving van het probleem ook een oproep tot verzet: de uiteenzetting fungeert als wake-upcall die toehoorders aanspoort om zich van moederdiertjes los te maken en ‘dan […] terug recht’ te staan.99 Dat is nodig, want de Provo-volgers zijn het verzet vergeten. Er zijn immers ‘andere dingen te doen bv. brood verdienen of in de kaarten lezen […] het stof van de op de schouw pronkende snuisterijen blazen, de fabriekdirekteur om loonsverhoging smeken om daarna aan de deur te worden gezet en aldus een stempelkaart te bekomen’ (1966c, 8).

Toch is Van Maeles anti-provopamflet geen ondubbelzinnige kritiek op de beweging. Van Maele werpt niet alleen het label ‘provo’ van zich af, ook als ‘anti-provo’

wil hij zich niet identificeren. Niet zonder ironie herhaalt hij ‘ik ben en blijf Marcel’ (Van Maele 1966b, 1). In dat licht kan Van Maeles strijdkreet evengoed anders klinken: ‘Ik ben

99 Naast de negatieve connotatie van ‘rigide’ of ‘recht in de leer’ krijgt de term ‘recht’ hier ook een positieve connotatie voor de rebellen, namelijk die van ‘rechtstaan’ of ‘opstand’. De tegenstrijdige betekenissen sluiten elkaar niet uit, maar zijn een voorbeeld van de polyinterpretabiliteit die Labris én provo nastreven.