• Aucun résultat trouvé

5 ème ndls L1 (4h) Bonjour à tous ! J

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Partager "5 ème ndls L1 (4h) Bonjour à tous ! J"

Copied!
7
0
0

Texte intégral

(1)

5 ème ndls L1 (4h) Bonjour à tous !

J’espère que tout va bien pour vous.

Après des exercices sur la phrase simple, je reviens vers vous avec des exercices sur la phrase complexe. Comme d’habitude, il y a quelques rappels théoriques, des exercices et le correctif.

Bon travail !

Si vous avez un souci, n’hésitez pas : afhumblet@hotmail.com A bientôt,

AF Seredynski

(2)

« LA PHRASE COMPLEXE »

1. LA PROPOSITION COORDONNEE :

Une proposition coordonnée est introduite par une conjonction de coordination (en, of, maar, want) et n’entraîne pas de structure particulière.

Exple : Hij is niet naar school gegaan want hij is ziek.

2. LA PROPOSITION SUBORDONNEE :

Une proposition subordonnée est introduite par une conjonction de subordination (toen, als, wanneer, nadat, nu, voordat, sinds, sedert, telkens als, terwijl, totdat, zodra, zolang, …) et entraîne un rejet du verbe conjugué à la fin de la proposition subordonnée.

Exple : Hij stond altijd laat op toen hij jong was.

N.B.: Lorsque la phrase complexe débute avec la proposition subordonnée, on inverse la position du sujet et du verbe conjugué de la proposition principale (inversion )car la proposition joue le même rôle qu’un complément.

En outre, on met une virgule pour séparer le groupe verbal de la proposition subordonnée du verbe conjugué de la proposition principale.

Exple : Als het morgen mooi weer is, ga ik met de trein naar zee.

3. LA PROPOSITION INFINITIVE :

Une proposition infinitive « à/de + infinitif » en français est généralement traduite par « te+ infinitif » en néerlandais.

Exples : Il a l’intention de venir demain : Hij is van plan morgen te komen.

Soudain, il commença à pleuvoir : Plots begon het te regenen.

N.B. : Certains verbes/auxiliaires sont suivis de l’infinitf seul (donc sans “te”):

kunnen, mogen, moeten, willen, zullen, zouden, horen, zien, voelen, gaan, komen, blijven, doen, laten, leren, helpen.

Exples: Iedereen kan hem vertrouwen.

Mijn vriend doet me altijd lachen.

Vanmiddag ga ik boodschappen doen.

(3)

4. LA PROPOSITION INFINITIVE DE BUT :

« Pour + infinitif » se traduit en néerlandais par « om te+ infinitif » dans tous les cas. Les divers compléments sont insérés entre le « om » et le « te ».

Exple : Ik werk hard om voor mijn examens te slagen.

N.B.: “zonder te”, “alvorens te”, “in plaats van te” et “door te” fonctionnent de la même manière.

Exples: Je kunt gelukkig zijn zonder miljonair te worden.

Mijn broer ontspant zich door urenlang naar muziek te luisteren.

5. LA PROPOSITION SUBORDONNEE RELATIVE :

Une proposition subordonnée relative est introduite par un pronom relatif ou un adverbe pronominal relatif et entraîne un rejet du verbe à la fin de la proposition subordonnée.

Exples : Het meisje dat hier woont, gaat naar dezelfde school als ik.

De jongen die hier woont, gaat naar dezelfde school als ik.

Het meisje met wie je pas hebt gepraat, woont in mijn dorp.

De bal waarmee de kinderen voetbal spelen, is van de school.

(4)

6. EXERCICES:

6.1. RELIE CES PHRASES AU MOYEN D’UNE DES CONJONCTIONS DE COORDINATION SUIVANTES : MAAR, WANT, EN, MAAR, OF : 1. Trek je schoenen uit … … … moeder heeft pas schoongemaakt.

2. Ik wilde gaan tennissen ... … … … … mijn vrienden vonden het te warm.

3. Drink je koffie … … … neem je liever tee?

4. De man betaalde de rekening … … … gaf de bediende nog een fooi. (= un pourboire)

5. We hebben een mooi huis gevonden … … … het is veel te duur.

6.2. TRANSFORME LES PHRASES SUIVANTES EN PHRASES ENCHASSEES :

1. Moeder zegt dat (de kinderen zullen naar het zwembad gaan).

………..

2. De kinderen weten dat (om halfacht komt vader terug).

………..

3. Hij verklaart dat (ze zijn nog nooit naar Amsterdam geweest).

………..

4. Ik herinner me dat (ze zijn met hun buren gaan wandelen).

………..

5. We hopen dat (de kinderen mogen vanavond meekomen) .

………..

6. Hij vertelde ons dat (er was dat jaar veel sneeuw gevallen).

………..

7. De garagehouder beweert dat ( om twaalf uur zullen ze de auto gerepareerd hebben).

………..

8. Hij antwoordde dat (elke dag stonden ze om zeven uur op).

……….

9. Ik denk dat (mevrouw De Bondt is een nieuwe jurk gaan kopen).

……….

10. Ze geloven dat (het kan lang duren).

……….

6.3. UTILISE « OMDAT » ET CONSTRUIS DES PHRASES : 1. Jan is blij. Hij heeft goed nieuws gekregen.

……….

2. Ze voelt zich niet gelukkig. Ze gaat nooit met haar vrienden uit.

……….

3. Jan mag niet naar de bioscoop gaan. Hij is onbeleefd geweest.

……….

4. Het begint hard te regenen. Ze kunnen niet gaan wandelen.

……….

5. Hij werkte beter dan zijn zus. Hij kreeg meer geschenken.

……….

(5)

6.4. CORRIGE CES PHRASES. IL Y A UN PROBLEME DANS LE CHOIX DE LA CONJONCTION, DU PRONOM RELATIF, … :

1. Ik was misschien tweehonderd meter van huis als ik bemerkte dat ik mijn schooltas had vergeten.

2. Jan voetbalt niet meer want hij zijn tijd nodig heeft om te werken.

3. We gaan morgen naar het strand of het niet regent.

4. Hij vroeg ons als wij deze brief al hadden geschreven.

5. Kent u de man dat daar loopt?

6. Ik zal voor jou naar de bibliotheek gaan toen ik in de stad ben.

6.5.TRADUIS LES PHRASES SUIVANTES:

1. Il se lève, prend une douche et part à l’école.

……….

2. Nous rentrerons à la maison quand il fera nuit.

……….

3. Il nous explique que son fils est malade.

……….

4. J’ai oublié de sortir le chien.

……….

5.Il semble avoir raison ; n’est-ce pas ?

………

6.Il a appris à nager quand il avait six ans.

………..

7.Tous les soirs, je l’aide à faire ses devoirs.

……….

8.Tu dois toujours réfléchir avant de parler.

……….

9.Cet élève apprend la grammaire par cœur au lieu de la comprendre.

………..

10.Pour être heureux, tu ne dois obligatoirement être riche.

……….

(6)

CORRECTION:

EXERCICE 1:

1. want 2. maar 3. of 4. en 5. maar EXERCICE 2:

1. Moeder zegt dat de kinderen naar het zwembad zullen gaan.

2. De kinderen weten dat vader om halfacht terugkomt.

3. Hij verklaart dat ze nog nooit naar Amsterdam zijn geweest.

4. Ik herinner me dat ze met hun buren zijn gaan wandelen.

5. We hopen dat de kinderen vanavond mogen meekomen.

6. Hij vertelde ons dat er dat jaar veel sneeuw was gevallen.

7. De garagehouder beweert dat ze om twaalf uur de auto zullen gerepareerd hebben.

8. Hij antwoordde dat ze elke dag om zeven uur opstonden.

9. Ik denk dat Mevrouw De Bondt een nieuwe jurk is gaan kopen.

10. Ze geloven dat het lang kan duren.

EXERCICE 3:

1. Jan is blij omdat hij goed nieuws heeft gekregen.

2. Ze voelt zich niet gelukkig omdat ze nooit met haar vrienden uitgaat.

3. Jan mag niet naar de bioscoop gaan omdat hij onbeleefd is geweest.

4. Omdat het hard begint te regenen, kunnen ze niet gaan wandelen.

5. Omdat hij beter werkte dan zijn zus, kreeg hij meer geschenken.

EXERCICE 4:

1. als > toen 2. want > omdat 3. of > als 4. als > of 5. dat > die

6. toen > wanneer, als EXERCICE 5:

1. Hij staat op, neemt een douche en gaat naar school.

2. We zullen naar huis teruggaan als/wanneer het nacht wordt.

3. Hij verklaart ons dat zijn zoon ziek is.

4. Ik ben vergeten de hond uit te laten.

5. Hij schijnt gelijk te hebben; nietwaar?

6. Hij leerde zwemmen toen hij zes jaar oud was.

7. Elke avond help ik hem zijn huiswerk maken.

8. Je moet altijd nadenken alvorens te spreken.

9. Deze leerling leert de grammatica uit het hoofd in plaats van ze te begrijpen.

10. Om gelukkig te zijn, moet je niet noodzakelijk/absoluut rijk zijn.

(7)

Références

Documents relatifs

The train A supposed to arrive at 11.30 but it was an hour late.. C was supposed to arrive at 11.30 but it was an

Wanneer zijn vader weg is, staart Joachim wezenloos naar zijn spullen die hij kort geleden heeft verhuisd.. Hij lijkt op een dolende reiziger die op zoek naar

Je reviens vers vous avec des exercices portant sur le dernier point de grammaire que nous aurions dû voir cette année scolaire ci : « les pronoms relatifs / adverbes pronominaux

/ Het huis waar ik als kind in gewoond heb, bestaat niet meer.. De fiets waarmee ik tien jaar gereden heb, heb

• Soit la proposition commence par un complément (dans ce cas, on inverse la position du sujet et du verbe conjugué pour que le verbe conjugué reste en 2 ème position = inversion)

Toen was ik in Nederland voor de eerste keer, ik vond de mensen vriendelijk.. In de winkel zijn er

❖ Fanny is nerveus omdat ze haar vader moet gaan

Ils habitent plus loin que nous et doivent donc se lever plus tôt.. meer