5 ème néerlandais L1 Bonjour à tous,
Je reviens vers vous aujourd’hui avec un récapitulatif des structures de phrases. Le correctif se trouve à la suite des exercices. Bon travail !
Si souci : afhumblet@hotmail.com A bientôt,
AF Seredynski
« LA STRUCTURE DE LA PHRASE » (RECAPITULATIF)
PHRASE « NORMALE » : Sujet + Verbe + Cplts
INVERSION :
Verbe + Sujet + Cplts
REJET :
Sujet + Cplts + Verbe EXEMPLES :
1. Het is mooi weer, maar het is koud.
2. We moeten weg, want het is laat.
EXEMPLES:
1. Toen ze binnenkwam, draaide ze het licht aan.
2. Nooit vinden ze een oplossing.
3. Om drie uur komt hij aan.
4. Om naar school te gaan, neemt hij de bus.
EXEMPLES:
1. Ik weet dat het gevaarlijk is.
2. Ik houd niet van mensen die altijd klagen.
3. We bleven thuis omdat het veel regende.
4. Als je “ja” zegt, ben je verloren.
CORRIGE LES PHRASES SI NECESSAIRE : 1. In de winkel er zijn twee meisjes.
………
2. Deze jongens zijn ook in je school?
………
3. Er wandelen veel meisjes in het park.
………
4. Maar staat het programma in de krant.
………
5. Om twee uur begint het examen.
………
6. Waarom de man koopt dat artikel niet?
………
7. Op straat er rijden veel auto’s en fietsen.
………
8. Nee, kost dat geen vijftig euro.
………...
9. Ik was tien jaar oud wanneer de oorlog begon.
………
10. Weet je of de trein al vertrokken is?
………..
11. Hij moest thuis blijven, want hij ziek was.
………..
12. Altijd hij spreekt over dezelfde dingen.
………..
13. Verleden week ik heb hem nog gezien.
……….
14. Ik zou willen weten waarom hij is gisteren niet gekomen.
……….
15. Toen was ik in Nederland voor de eerste keer, ik vond de mensen vriendelijk.
……….
CORRECTION:
1. In de winkel zijn er twee meisjes.
2. Zijn deze jongens ook in je school?
3. Er wandelen veel meisjes in het park.
4. Maar het programma staat in de krant.
5. Om twee uur begint het examen.
6. Waarom koopt de man dat artikel niet?
7. Op straat rijden (er) veel auto’s en fietsen.
8. Nee, dat kost geen vijftig euro.
9. Ik was tien jaar oud toen de oorlog begon.
10. Weet je of de trein al vertrokken is?
11. Hij moest thuis blijven omdat hij ziek was.
12. Altijd spreekt hij over dezelfde dingen.
13. Verleden week heb ik hem nog gezien.
14. Ik zou willen weten waarom hij niet gekomen is.
15. Toen ik voor de eerste keer in Nederland was, vond ik de mensen vriendelijk.