• Aucun résultat trouvé

B. M Jan Theunis, chargé de cours principal de droit constitutionnel à l’Université de Hasselt

6. Raisons idéologiques et philosophiques

Contrairement à l’article 11 de la Constitution, qui vise «notamment» les droits et libertés des minorités idéo- logiques et philosophiques, l’article 131 se limite à la prévention de toute discrimination pour des raisons idéologiques et philosophiques.

(53) M. Van der Hulst et K. Muylle, Het federale Parlement, INNI Publishers, 2016, 630.

(54) Voir J. De Groof, «De bescherming van ideologische en fi losofi sche strekkingen – een inleiding», in A. Alen et L.-P. Suetens (éds.), Zeven knelpunten na zeven jaar staatshervoming, Bruxelles, Story-Scientia, 1988, 253-256 et H. Dumont, Le pluralisme idéologique et l’autonomie culturelle en droit public belge, tome II, Bruxelles, Bruylant, 1996, 43-60. (55) La règle actuelle, prévue à l'article 48 de la Constitution, est cependant contestée devant la Cour européenne des droits de l'homme dans le cadre de l'aff aire Mugemangango c. Belgique (Grande Chambre) (requête n° 310/15). (56) Ibid. 485-486.

Uit de geschetste ontstaansgeschiedenis (57) blijkt dat de vrees voor minorisering van de vrijzinnigen in Vlaanderen en van de katholieken in het Franstalige landsgedeelte aan de oorsprong ligt van artikel 131 van de Grondwet en de in uitvoering daarvan ingestelde ideologische alarmbelprocedure. Toch is het beschermingsmechanisme niet beperkt tot die twee levensbeschouwingen. (58) De grondwetgever heeft immers gekozen voor een ruimer begrip, namelijk «ideologische en fi losofi sche redenen». Een ideologie en een fi losofi e zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Beide concepten kunnen worden getypeerd als een geheel van overtuigingen, inzichten, ideeën en waarden. Volgens de parlementaire voorberei- ding beoogde men «elke vorm van levensbeschouwing, zowel de agnostische als de godsdienstige». (59) Ook de wetgever heeft die concepten op die manier begrepen in de Cultuurpactwet: «Het begrip fi losofi sche en ideo- logische strekking steunt op een levensbeschouwelijke opvatting of op een maatschappijvisie» (artikel 3). De draagwijdte van die begrippen, en dus ook het bereik van de ideologische alarmbel, is dus zeer ruim.

In een arrest van 2006 heeft het Grondwettelijk Hof ge- antwoord op een prejudiciële vraag van de Raad van State over het decreet van 27 juni 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de privaatrechtelijke Nederlandstalige archief- en documentatiecentra. De decreetgever beperkte zich tot het regelen van de bewaring en de valorisatie van het historische en actuele erfgoed van de vier in de artikel 3 vermelde grote ideologisch-fi losofi sche strek- kingen in Vlaanderen: de katholieke, de socialistische, de liberale en de Vlaams-nationale. De decreetgever mocht andere fi losofi sche strekkingen uitsluiten die, ongeacht hun huidige belang, niet hetzelfde historische belang vertonen, zo oordeelt het Hof. Maar door niet eveneens een archiefcentrum te kiezen dat onder de «vrijzinnige strekking» valt, heeft de decreetgever volgens het Hof een ideologische en fi losofi sche strekking gediscrimineerd. Het patrimonium van «de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing» werd dus ten onrechte uitgesloten van het toepassingsgebied van het decreet. (60)

(57) Zie ook J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, deel II, Brugge, die Keure, 2019, 778-780.

(58) D. Bijnens en D. Fransen, «Ideologische alarmbel in Vlaams Parlement», Juristenkrant 4 december 2019, nr. 399, p. 16: «Hoewel de ideologische verhoudingen binnen de gemeenschappen ten tijde van de eerste regio- nalisering van culturele bevoegdheden de onderliggende bestaansreden voor het mechanisme vormen, lijkt de formele toepassing ervan geenszins daartoe beperkt.»

(59) Zie J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, deel I, Brugge, die Keure, 2019, 197.

(60) GwH 1 februari 2006, nr. 18/2006, B.5-B.7. De la genèse retracée ici (57), il ressort que la crainte

d’une minorisation des laïques en Flandre et des catho- liques dans la partie francophone du pays est à l’origine de l’article 131 de la Constitution et de la procédure de la sonnette d’alarme idéologique instituée en exécution de celui-ci. Cependant, le mécanisme de protection n’est pas limité à ces deux convictions philosophiques. (58) En eff et, le constituant a opté pour une notion plus large: les «raisons idéologiques et philosophiques».

Il est diffi cile de distinguer une idéologie d’une phi-

losophie. On peut défi nir ces deux concepts comme un ensemble de convictions, d’opinions, d’idées et de valeurs. Selon les travaux parlementaires préparatoires, on entendait par là «toute forme de «levensbeschouwing», aussi bien agnostique que religieuse». (59) Telle est également la manière dont le législateur a compris ces concepts dans la loi sur le Pacte culturel: «La notion de tendance idéologique est fondée sur une conception de la vie ou de l’organisation de la société» (article 3). La portée de ces notions et, partant, celle de la sonnette d’alarme idéologique, est donc très large.

Dans un arrêt de 2006, la Cour constitutionnelle a répondu à une question préjudicielle du Conseil d’État sur le décret du 27 juin 1985 portant agrément et subvention- nement des centres d’archives et de documentation de droit privé néerlandophones. Le législateur décrétal s’est limité à régler la conservation et la valorisation du patrimoine historique et actuel des quatre grandes tendances idéologiques et philosophiques en Flandre, mentionnées à l’article 3 du décret en cause, à savoir la tendance catholique, la tendance socialiste, la tendance libérale et la tendance nationaliste fl amande. Selon la Cour, le législateur décrétal était parfaitement en droit de ne pas sélectionner d’autres courants de pensée qui, quelle que soit leur importance actuelle, ne présentent pas le même intérêt historique. Toutefois, la Cour a estimé qu’en ne retenant pas également un centre d’archives relevant de la «tendance laïque», le législateur décrétal a discriminé une tendance idéologique et philosophique. Le patrimoine de «la conception philosophique laïque (non confessionnelle)» a donc été exclu indûment du champ d’application du décret. (60)

(57) Voir aussi J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, tome II, Bruges, die Keure, 2019, 778-780.

(58) D. Bijnens et D. Fransen, «Ideologische alarmbel in Vlaams Parlement», Juristenkrant 4 décembre 2019, n° 399, p. 16: «Bien que les rapports de force idéologiques au sein des Communautés à l'époque de la première régionalisation des compétences culturelles constituent la raison d'être sous-jacente du mécanisme, l'application formelle de celui-ci ne se limite nullement à cela." (traduction)

(59) Voir J. Velaers, De Grondwet. Een artikelsgewijze commentaar, tome II, Bruges, die Keure, 2019, 197.

Het gaat natuurlijk om een specifi eke casus, maar men kan uit het arrest toch afl eiden dat eenzelfde ideologi- sche en fi losofi sche strekking binnen meerdere politieke stromingen aanwezig kan zijn en dat ideologische en fi losofi sche strekkingen niet tot politieke partijen mogen worden gereduceerd. Het gaat in de casus om een decreet uit 1985. Sedertdien zijn er ongetwijfeld ideologische en fi losofi sche opvattingen bijgekomen. Bovendien beoogde de decreetgever in 1985 uitdrukkelijk enkel de «grote» ideologisch-fi losofi sche strekkingen. De ideologische alarmbelprocedure is daar evenwel niet toe beperkt. Kortom, de discriminatie «om ideologische en fi losofi sche redenen» kan slaan op elke actuele levensbeschouwelijke opvatting of maatschappijvisie. Bepaalde ideologieën of fi losofi eën bij voorbaat uitsluiten staat op gespannen voet met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. De wet ter uitvoering van artikel 131 van de Grondwet mag niet zelf de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden.

7. Discriminatie

Uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof blijkt meer algemeen dat niet elk verschil in behandeling dis- criminerend is. Een verschil in behandeling kan worden verantwoord wanneer het een wettig doel nastreeft, wan- neer het steunt op een objectief en pertinent criterium en wanneer het evenredig is met de nagestreefde doelstelling. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is een beginsel dat elk overheidsorgaan dient na te leven, ook – en bij uitstek – wanneer het een politieke beslis- sing neemt. Het is één van de grenzen waarbinnen de overheid beleidskeuzes kan maken. De Senaat moet in het voorliggende geval dus nagaan of het verschil in behandeling om ideologische en fi losofi sche redenen, dat in het voorstel van decreet is vervat, aan de voormelde voorwaarden voldoet.

Streeft de uitsluiting van subsidies een wettig doel na? Is het criterium objectief en is het pertinent/relevant/ adequaat om het doel te bereiken? En is de uitsluiting ten slotte niet disproportioneel? Vooral die laatste beoordeling ligt zeer dicht bij een beoordeling van de opportuniteit van de maatregel. Het mag, of moet misschien, daarom gaan om een marginale toetsing (de maatregel is niet «kennelijk» of «klaarblijkelijk» onevenredig).