• Aucun résultat trouvé

Stellingen

Het conceptualiseren van stedelijk bereikbaarheidsregio’s als polycentrische governance systemen helpt zicht te krijgen op het aanpassingsvermogen

Het potentiele aanpassingsvermogen van bereikbaarheidsregio’s kan benut worden door te sturen op randvoorwaarden

De onzekere toekomst vraagt om waardering van de ogenschijnlijke inefficiënties van de mengelmoes aan besluitvormingscentra in de bereikbaarheidsregio’s

1 Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Landleven 1, 9747AD Groningen i.t.j.bousema@rug.nl

50

Randvoorwaarden voor het benutten van het aanpassingsvermogen in stedelijke bereikbaarheidsregio’s

Een illustratie aan de hand van de Bereikbaarheidsagenda Zuidoost-Brabant Ingo Bousema

Inleiding

Het bereikbaarheidsvraagstuk van stedelijke regio’s is urgent en uitdagend. Urgent omdat bereikbaarheid wordt beschouwd als een belangrijke factor die bijdraagt aan de economische vitaliteit van deze stedelijke regio’s. Gesteld wordt dat het makkelijk bereiken van de regio en het verplaatsen binnen de regio economische activiteit bevorderen. Door de aanhoudende economische groei van stedelijke regio’s zoals Eindhoven, Utrecht en Amsterdam staat deze bereikbaarheid onder druk. Om de stedelijke regio’s economisch vitaal te houden moet de bereikbaarheid dus verbeterd worden.

Daarnaast is het bereikbaarheidsvraagstuk in alle gevallen uitdagend vanwege de complexiteit van stedelijke regio’s. Ten eerste, omdat elke regio bestaat uit een netwerk van besluitvormingscentra die met elkaar verstrengeld zijn. Besluitvormingscentra zijn formele of informele groepen van mensen die individuen hebben aangewezen om besluiten te nemen voor de hele groep (Stephan et al., 2019). In de context van bereikbaarheids- regio’s kunnen besluitvormingscentra bijvoorbeeld gemeenten en informele samen- werkingsverbanden zijn. Elk centrum heeft zijn eigen belang, en streeft dit na door bepaalde acties uit te voeren. De centra zijn met elkaar verstrengeld omdat hun acties verschillende positieve en negatieve gevolgen hebben voor elkaar. Ten tweede, worden stedelijke regio’s geconfronteerd door onzekerheden op het gebied van technologie, economie, maatschappelijke opinie en politiek. Het is vaak onduidelijk welke ontwikkeling, zoals zelfrijdende auto’s en MaaS, in de toekomst een belangrijke rol zullen hebben in de stedelijke regio. Investeringen die nu verstandig lijken, kunnen daardoor over 10 jaar al verouderd zijn. De complexiteit van stedelijke regio’s maakt dat de toekomst onvoorspelbaar is. Besluitvormingscentra zijn dus genoodzaakt zich continu aan te passen aan veranderende omstandigheden.

Het conceptualiseren van stedelijke bereikbaarheidsregio’s als polycentrische governance systemen kan helpen om inzicht te krijgen in het aanpassingsvermogen van besluit-vormingscentra. Polycentrische governance systemen bestaan uit verschillende (deels) onafhankelijke besluitvormingscentra die met elkaar samenwerken, concurreren en geschillen beslechten (Ostrom et al., 1961). Door onderlinge relaties kunnen besluit- vormingscentra van elkaars succes en falen leren en hun acties daarop aanpassen (Axelrod

& Cohen, 2000). Dit proces van kopiëren en combineren zorgt voor een gevarieerd palet aan acties binnen het systeem die mogelijk bruikbaar zijn in tijden van verandering. Hierom wordt een hoog aanpassingsvermogen vaak geassocieerd met polycentrische governance systemen.

Het potentiele aanpassingsvermogen in polycentrische governance systemen wordt echter niet altijd benut. Polycentrische governance systemen kunnen ten prooi vallen aan te veel of te weinig variatie. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer geschillen de samenwerking ondermijnen. Anderzijds kunnen geschillen juist tot innovatieve oplossingen leiden (Jehn

& Bendersky, 2003). De relaties tussen besluitvormingscentra is dus geen voorwaarde dat het aanpassingsvermogen wordt benut. Bepaalde randvoorwaarden zijn nodig om het potentiele aanpassingsvermogen van polycentrische governance systemen te benutten.

Het doel van dit artikel is om meer inzicht te krijgen in het aanpassingsvermogen van stedelijke bereikbaarheidsregio’s. Om dit doel te behalen worden de vijf randvoorwaarden

van Carlisle en Gruby (2019) voor het benutten van aanpassingsvermogen in polycentrische 51

governance systemen geïllustreerd aan de hand van de Bereikbaarheidsagenda Zuidoost-Brabant. In het vervolg van het artikel zal eerst ingegaan worden op de vijf randvoor-waarden. Vervolgens wordt de opzet van de illustratie besproken. Daarna volgt de

illustratie van de agenda. Tot slot, worden lessen getrokken uit de illustratie en een aantal aanbevelingen gedaan.

Randvoorwaarden voor aanpassingsvermogen

Carlisle & Gruby (2019) hebben de volgende vijf randvoorwaarden geïdentificeerd uit literatuur over polycentrische governance systemen in verschillende vakgebieden:

(1) Besluitvormingscentra passen diverse instituties toe; (2) algemeen toepasbare regels structureren acties en gedrag in het systeem; (3) relaties tussen besluitvormingscentra bevorderen constructief overleg en leren; (4) mogelijkheden om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen; (5) formele en informele mogelijkheden om geschillen op te lossen. Hieronder wordt besproken wat deze randvoorwaarden precies inhouden en hoe ze het aanpassingsvermogen in polycentrische governance systemen kunnen beïnvloeden.

Besluitvormingscentra passen diverse instituties toe

Enerzijds is het aannemelijk te denken dat een variatie aan regels, normen en strategieën logischerwijs uit een variatie aan verschillende besluitvormingscentra volgt. Anderzijds is het mogelijk dat in een polycentrisch governance systeem een bepaalde beleidsvorm of aanpak gaat domineren (Carlisle & Gruby, 2019), wat ten koste kan gaan van de variatie in het systeem. Een beperkte variatie aan instituties is onwenselijk om twee redenen. Ten eerste, omdat het onwaarschijnlijk is dat één optimale beleidsvorm of aanpak bestaat (Ostrom, 1999). Ten tweede, omdat door een gebrek aan variatie besluitvormingscentra hun acties niet kunnen aanpassen. Binnen het systeem zijn namelijk minder acties om van te leren en deze te kopiëren of te combineren. Een variatie aan instituties is dus belangrijk om het aanpassingsvermogen van polycentrische governance systemen te benutten. Variatie ontstaat wanneer besluitvormingscentra blijven experimenteren en hun beleid aanpassen.

Algemeen toepasbare regels en normen structureren acties en gedrag in het systeem Regels en normen beperken variatie zodat organisatie in een polycentrisch governance systeem mogelijk is (Ostrom, 1972). Bij een gebrek aan deze regels en normen zou een polycentrisch systeem meer op een chaotisch anarchisme lijken (Aligica & Tarko, 2012).

Idealiter bieden de regels en normen genoeg ruimte voor experimenten en creatieve oplossingen (Carlisle & Gruby, 2019). Ten behoeve van het aanpassingsvermogen van stedelijke bereikbaarheidsregio’s is het belangrijk dat de algemene regels en normen nieuwe besluitvormingscentra toe laten. Nieuwe centra brengen nieuwe ideeën met zich mee waar de gevestigde centra weer van kunnen leren. Daarnaast kan het leiden tot nieuwe samenwerkingsverbanden. Bovendien is het belangrijk dat ze aangepast kunnen worden wanneer blijkt dat bestaande regels niet tot het gewenste resultaat leiden (Ostrom, 1999;

Ostrom, 1972). De algemene regels en normen van de polycentrische governance systemen moeten dus flexibel zijn en voorkomen dat het systeem zo chaotisch wordt dat het

onmogelijk wordt om iets te organiseren.

De relaties tussen besluitvormingscentra bevorderen constructief overleg en leren Relaties tussen besluitvormingscentra moeten constructief overleg en leren bevorderen.

Deze interacties (overleg en leren) vinden plaats wanneer besluitvormingscentra verbonden zijn door samen te werken, elkaar beconcurreren en geschillen oplossen. Constructief overleg is een goed gestructureerd dialoog tussen verschillende besluitvormingscentra 52

die elkaar voorzien van belangrijke informatie om zodoende tot een goede analyse van een probleem te komen (Dietz et al., 2003). Doordat in dit soort overleg informatie wordt gedeeld, zoals of een maatregel succesvol was of niet, kunnen besluitvormingscentra van elkaar leren en hun beleid aanpassen. Polycentrische governance systemen bestaan uit vele soorten relaties (formeel, informeel, verticaal of horizontaal). Niet alle relaties benutten automatisch het aanpassingsvermogen. Daarom moet nagedacht worden over op welk niveau samenwerking het effectiefst is en wanneer coördinatie belangrijk is (Wyborn, 2015).

Mogelijkheden om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen

Interactie tussen besluitvormingscentra komt ten goede aan het aanpassingsvermogen indien de besluitvormingscentra deze als integer ervaren. Integriteit wordt bepaald door de mogelijkheid die besluitvormingscentra hebben om elkaar ter verantwoording kunnen roepen. Dit is nodig wanneer een centrum ontevreden is over het functioneren van een ander centrum (Carlisle & Gruby, 2019). Daarnaast zijn deze mogelijkheden belangrijk voor kwetsbare centra, omdat zij zich op deze manier kunnen weren tegen machtige centra (Lebel et al., 2006). Wanneer interactie niet als integer wordt ervaren kunnen besluit- vormingscentra besluiten de interactie stop te zetten, waardoor variatie beperkt wordt.

De mogelijkheid om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen, zoals monitoring en evaluatie, kan leren tussen besluitvormingscentra juist bevorderen (Agrawal & Ribot, 1999). Het is dus belangrijk dat aan deze randvoorwaarde wordt voldaan, omdat hiermee relaties en interacties in een polycentrische governance systemen in stand worden gehouden.

Verschillende formele en informele mogelijkheden om geschillen op te lossen

Een geschil moet opgelost worden wanneer het de relaties tussen besluitvormingscentra ondermijnt. Als relaties wordt ondermijnt kunnen besluitvormingscentra niet meer van elkaar leren, wat hun aanpassingsvermogen kan belemmeren. Geschillen kunnen zowel informeel als formeel opgelost worden. Het risico van formele bemiddeling, zoals via een rechtbank, is dat hierdoor besluitvorming wordt gecentraliseerd, wat weer ten koste kan gaan van de variatie in het systeem (Ostrom et al., 1961). Daarnaast zijn zulke opties niet voor iedereen beschikbaar, omdat ze vaak veel tijd en geld kosten (Ostrom, 1990). Daarom is het belangrijk dat verschillende manieren beschikbaar zijn om geschillen op te lossen, zowel formeel als informeel (Carlisle & Gruby, 2019). Dit stelt de verschillende besluit-vormingscentra in het systeem in staat om een manier te vinden die het beste bij hun omstandigheden past. Meerdere informele en formele manieren om geschillen op te lossen moeten dus aanwezig zijn in de stedelijke bereikbaarheidsregio’s om te voorkomen dat geschillen de relaties tussen besluitvormingscentra ondermijnt.

Raamwerk voor aanpassingsvermogen

Figuur 1 presenteert de relatie tussen de vijf randvoorwaarden van Carlisle & Gruby (2019) en het aanpassingsvermogen in polycentrische governance systemen. In het linker geval functioneert het polycentrisch governance systeem slecht omdat de randvoorwaarden om het aanpassingsvermogen te benutten niet aanwezig zijn. Het benutte aanpassingsver-mogen is dus kleiner. In het rechter geval is sprake van een functionerend polycentrisch governance systeem dat het aanpassingsvermogen benut omdat de randvoorwaarden aanwezig zijn. Het benutte aanpassingsvermogen is hier dus groter.

53

Figuur 1. De relatie tussen de randvoorwaarden en het aanpassingsvermogen in polycentrische governance systemen (eigen bewerking geïnspireerd op Engle, 2011).

Opzet illustratie

In dit artikel worden de vijf randvoorwaarden geïllustreerd middels de Bereikbaarheids- agenda Zuidoost-Brabant. Hiermee wordt verkend hoe meer inzicht verkregen kan worden in het aanpassingsvermogen van de stedelijke bereikbaarheidsregio’s. Ten behoeve van de illustratie is het Aanbod Bereikbaarheidsakkoord Zuidoost-Brabant (Metropoolregio Eindhoven, 2016) bestudeerd en zijn twee gesprekken gehouden met een betrokken programmamanager (interview 1) en een programmacoördinator (interview 2).

Wat betreft de eerste conditie wordt verkend of meerdere instituties worden toegepast.

Voor deze illustratie zijn projecten een indicator voor instituties.

Voor de tweede conditie wordt verkend welke afspraken zijn gemaakt om bereikbaarheid te organiseren. Daarnaast wordt verkend of de afspraken flexibel zijn. Tot slot wordt verkend of andere centra welkom zijn om mee te werken aan de agenda.

Met de derde conditie wordt verkend welke relaties tussen besluitvormingscentra bestaan die constructief overleg en leren kunnen faciliteren. Indicatoren hiervoor zijn momenten of plekken waar besluitvormingscentra samenkomen, formeel en informeel.

De vierde en vijfde conditie worden inductief verkend. Wat betreft de vierde conditie wordt de vraag gesteld of mogelijkheden om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen beschikbaar zijn. De vijfde conditie wordt onderzocht aan de hand van de vraag: zijn informele of formele mogelijkheden om geschillen op te lossen beschikbaar?

De randvoorwaarden in de Bereikbaarheidsagenda Zuidoost-Brabant

Hieronder worden de vijf randvoorwaarden geïllustreerd aan de hand van de Bereikbaar- heidsagenda Zuidoost-Brabant. De Bereikbaarheidsagenda loopt van 2016 tot 2030 en bevat 130 regionale en lokale projecten. De agenda heeft als doel de regio nu en in de 54

toekomst bereikbaar te houden. De agenda is opgesteld door de 21 gemeenten van de Metropoolregio Eindhoven (MRE), plus de gemeente Veghel. De MRE is een bestuurlijk samenwerkingsverband tussen de gemeenten om regionale thema’s gezamenlijk op te pakken. De Bereikbaarheidsagenda wordt in dit artikel als besluitvormingscentrum beschouwd.

De gemeenten betrekken andere besluitvormingscentra (zoals bedrijven, kennisinstellingen en burgerorganisaties) onder het mom van de ‘Triple Helix’. Andere regionale samenwerkings- verbanden, zoals Brainport Development en BrabantStad, zijn eveneens betrokken (interview 2). Meerdere relatief autonome besluitvormingscentra hebben dus interactie om de bereikbaarheid te verbeteren, de Bereikbaarheidsagenda van de MRE zou hier een van kunnen zijn.

Besluitvormingscentra passen diverse instituties toe

De 130 projecten komen in verschillende soorten en maten. Sommige zijn bedoeld om de bereikbaarheid tussen gemeenten te verbeteren en anderen om de bereikbaarheid binnen een gemeente te verbeteren. Projecten zijn gericht op verschillende modaliteiten, zoals de fiets, het openbaar vervoer en de auto. Daarnaast kunnen projecten zowel fysiek als niet-fysiek zijn, variërend van de aanleg van snelfietsroutes tot een werkgeversaanpak gericht op gedragsverandering (MRE, 2016, p. 24-28). De projecten staan niet helemaal vast en kunnen in verloop van tijd veranderen (interview 2; MRE, 2016, p. 15). Daardoor ontstaat een gevarieerd palet aan projecten die onder de agenda vallen. Dit relatief autonome besluitvormingscentrum past dus verschillende instituties toe en lijkt tevens ermee te experimenteren.

Algemeen toepasbare regels en normen structureren acties en gedrag in het systeem De Bereikbaarheidsagenda legt de nadruk op bereikbaarheid en ‘smart mobility’. Deze nadruk wordt gemaakt omdat de bereikbaarheid van de regio onder druk staat en de auto-industrie in de regio sterk vertegenwoordigd is (interview 1). Deze algemeen gedragen gebiedsvisie wordt belangrijk geacht om goed te kunnen samenwerken (interview 1). Over die samenwerking wordt het volgende vermeld: “De partners (de gemeenten van de MRE, de Provincie Noord-Brabant en alle andere die verantwoordelijkheid willen nemen) willen de nieuwe governance samen uitwerken” (MRE, 2016, p. 17, eigen nadruk). Al met al zou gesteld kunnen worden dat deze regels en normen de acties en gedrag in de bereikbaar- heidsregio structureren. Het is onduidelijk of dit genoeg flexibiliteit geeft. Wel is duidelijk dat nieuwe besluitvormingscentra welkom zijn om mee te werken aan het verbeteren van de bereikbaarheid.

Relaties tussen besluitvormingscentra bevorderen constructieve overleggen en leren Met betrekking tot de Bereikbaarheidsagenda overleggen de portfoliohouders mobiliteit van de 21 MRE-gemeenten vier keer per jaar (interview 1 en 2). De gemeenten ambiëren om in nauwe afstemming projecten te financieren en uit te voeren (MRE, 2016, p. 6). Boven- dien wordt de samenwerking aangejaagd en gecoördineerd door een kleine regionale programmaorganisatie (MRE, 2016, p. 17). Over samenwerking met andere besluitvormings- centra wordt het volgende gesteld: “dit heeft geleid tot een innovatief ondernemers- klimaat. De korte lijnen tussen deze partijen en het elkaar wat gunnen, resulteren in het relatieve gemak waarmee je in onze regio dingen organiseert en voor elkaar krijgt” (MRE, 2016, p. 6). Deze manier van samenwerking bestaat uit het snel signaleren van problemen

en het gesprek daarover aangaan (interview 1). Verder zijn fysieke plekken georganiseerd 55

waar partijen samen kunnen komen om te overleggen en van elkaar te leren, zoals op de ‘automotive campus’ in Helmond (interview 1). Daarnaast ambieert de regio ‘slimme allianties’ te vormen met andere steden, regio’s en internationale partners om te “leren van hun experimenten” (MRE, 2016, p. 8). De bereikbaarheidsagenda heeft dus veel formele en informele interacties met besluitvormingscentra die constructief overleg en leren kunnen bevorderen.

Mogelijkheden om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen

De Bereikbaarheidsagenda bespreekt geen mogelijkheden om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen. Verantwoordelijkheid is op projectniveau goed te beschrijven, maar is lastiger te omschrijven voor doelstellingen op regionaal niveau (interview 1). Een doelstelling als bereikbaarheid is namelijk abstract en moeilijk te meten. Wanneer iets niet naar wens verloopt kunnen portfoliohouders elkaar daar aanspreken (interview 1).

De illustratie laat niet zien of dit ‘gebrek’ als corrupt of ondemocratisch wordt ervaren.

Idealiter zijn mogelijkheden om besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen tevens op regionaal niveau beschikbaar. Wellicht dat monitoring en evaluatie aan de hand van bereikbaarheidsindicatoren dit mogelijk kunnen maken. Per indicator moet vastgesteld worden wie daarvoor verantwoordelijk is.

Verschillende formele en informele mogelijkheden om geschillen op te lossen

De Bereikbaarheidsagenda gaat niet in op deze randvoorwaarde. Gezien de vele relaties met andere besluitvormingscentra zou gesteld kunnen worden dat geschillen onvermijd- baar zijn. Sommige soorten geschillen zijn wenselijk, bijvoorbeeld als het gaat over hoe een taak moet worden opgelost (Jehn & Bendersky, 2003). Wanneer geschillen de relaties tussen besluitvormingscentra ondermijnt moeten verschillende mogelijkheden beschikbaar zijn om geschillen op te lossen. Uit de inhoudsanalyse blijkt niet dat deze mogelijkheden aanwezig zijn, maar ook niet dat ze afwezig zijn. Het is moeilijk grip te krijgen op deze conditie. Uitgaande van de vele formele en informele relaties zou gesteld kunnen worden dat geschillen op verschillende manieren opgelost kunnen worden. De illustratie laat niet zien hoe die relaties geschillen kunnen oplossen.

Discussie

De Bereikbaarheidsagenda wordt gekenmerkt door een variatie aan projecten om de bereikbaarheid in de regio te verbeteren. Ten behoeve van het aanpassingsvermogen is het goed dat deze projecten niet per se vast staan vanaf het moment dat ze zijn opgenomen in de agenda. Hierdoor ontstaat ruimte om te experimenteren met projecten. Deze manier van instituties toepassen kan helpen het aanpassingsvermogen in stedelijke regio’s te benutten. Experimenten zijn echter niet vrijblijvend, omdat daarmee ook de consequenties veranderen. De verantwoordelijkheid voor deze consequenties zal ook beschreven moeten worden. Vervolgens is het de vraag of de verantwoordelijkheid bij degene ligt dit het experiment initieert of dat het door iedereen gedragen wordt.

De nadruk op bereikbaarheid en smart mobility biedt de agenda regels en normen om acties en gedrag te sturen. Het is de vraag of deze nadruk de flexibiliteit van de bereikbaar-heidsregio niet beperkt. Kan de focus ervoor zorgen dat andere besluitvormingscentra, bijvoorbeeld gerelateerd aan woningbouw, die invloed hebben op bereikbaarheid buiten beeld raken? De agenda staat open voor “iedereen die verantwoordelijkheid wil nemen”.

Andere besluitvormingscentra zijn dus welkom, maar het is onduidelijk wat nodig is om mee te kunnen doen in besluitvorming.

56

De relaties met andere besluitvormingscentra zijn aanwezig, onduidelijk is of deze allemaal bijdragen aan constructief overleg en leren. De vraag is wat nodig is om relaties bij te laten dragen aan constructief overleg en leren. Dit relateert aan de vraag van Wyborn (2005) over op welk niveau samenwerking effectief is en wanneer coördinatie noodzakelijk is.

Daarnaast zou afgevraagd kunnen worden of de interne relaties van de bereikbaarheids- agenda de relaties met andere besluitvormingscentra niet belemmeren, omdat het een wij-zij gevoel kan creëren.

Het is een uitdaging om op regionaal niveau besluitvormingscentra ter verantwoording te roepen. De vraag moet gesteld worden of het ‘gebrek’ als corrupt of ondemocratisch beschouwd kan worden of zo door andere besluitvormingscentra wordt ervaren. Monitoring en evaluatie aan de hand van bereikbaarheidsindicatoren zou dit mogelijk kunnen maken.

De vraag wat nodig is geldt tevens voor de laatste randvoorwaarde. De vele relaties met andere besluitvormingscentra kunnen waardevol zijn, maar kunnen ook leiden tot geschillen. Welke geschillen zijn waardevol voor het aanpassingsvermogen in de bereikbaarheidsregio? Welke geschillen komen voor in de bereikbaarheidsregio en hoe worden deze opgelost? Welke geschillen komen niet voor en hoe worden die voorkomen?

Tot slot, is het de vraag of in de praktijk en de rest van de bereikbaarheidsregio de

randvoorwaarden aanwezig zijn. Mijn promotieonderzoek zal ingaan op deze vraag door het aanpassingsvermogen in verschillende bereikbaarheidsregio’s in Nederland met elkaar te vergelijken.

Referenties

Agrawal, A., & Ribot, J. (1999). Accountability in Decentralization: A Framework with South Asian and West African Cases. The Journal of Developing Areas, 33(4), 473–502.

Aligica, P. D., & Tarko, V. (2012). Polycentricity: From Polanyi to Ostrom, and Beyond. Governance, 25(2), 237–262. https://doi.org/10.1111/j.1468-0491.2011.01550.x

Axelrod, R., & Cohen, M. D. (2000). Harnessing Complexity. New York: Basic Books.

Carlisle, K., & Gruby, R. L. (2019). Polycentric Systems of Governance: A Theoretical Model for the Commons. Policy Studies Journal, 47(4), 927–952. https://doi.org/10.1111/psj.12212

Dietz, T., Ostrom, E., & Stern, P. C. (2003). The Struggle to Govern the Commons. In J.M. Marzluff, E.

Shulenberger, W. Endlicher, M. Alberti, G. Bradley, C. Ryan, U. Simon, & C. ZumBrunnen (Eds.), Urban Ecology (pp. 611–622). Berlin: Springer.

Engle, N. L. (2011). Adaptive capacity and its assessment. Global Environmental Change, 21(2), 647-656.

Jehn, K. A., & Bendersky, C. (2003). Intragroup conflict in organizations: a contingency perspective on the conflict-outcome relationship. Research in Organizational Behavior, 25, 187–242.

Lebel, L., Anderies, J. M., Campbell, B., Folke, C., Hatfield-Dodds, S., Hughes, T. P., & Wilson, J. (2006).

Governance and the capacity to manage resilience in regional social-ecological systems. Ecology and Society, 11(1). https://doi.org/10.5751/ES-01606-110119

Metropoolregio Eindhoven [MRE] (2016). Aanbod Bereikbaarheidsakkoord Zuidoost-Brabant: Mobiel door

Metropoolregio Eindhoven [MRE] (2016). Aanbod Bereikbaarheidsakkoord Zuidoost-Brabant: Mobiel door