• Aucun résultat trouvé

Disponible à / Available at permalink :

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Partager "Disponible à / Available at permalink :"

Copied!
257
0
0

Texte intégral

(1)

- - -

- - -

Dépôt Institutionnel de l’Université libre de Bruxelles / Université libre de Bruxelles Institutional Repository

Thèse de doctorat/ PhD Thesis Citation APA:

Loriaux, S. (2003). Luid tussen twee stilten: vergeten vrouwenstemmen uit tempo doeloe. De Indisch-Nederlandse literatuur uit het negentiende-eeuwse damescompartiment (Unpublished doctoral dissertation). Université libre de Bruxelles, Faculté de Philosophie et Lettres, Bruxelles.

Disponible à / Available at permalink : https://dipot.ulb.ac.be/dspace/bitstream/2013/211227/2/9276b28e-98d8-4872-8286-ceda97495b43.txt

(English version below)

Cette thèse de doctorat a été numérisée par l’Université libre de Bruxelles. L’auteur qui s’opposerait à sa mise en ligne dans DI-fusion est invité à prendre contact avec l’Université (di-fusion@ulb.be).

Dans le cas où une version électronique native de la thèse existe, l’Université ne peut garantir que la présente version numérisée soit identique à la version électronique native, ni qu’elle soit la version officielle définitive de la thèse.

DI-fusion, le Dépôt Institutionnel de l’Université libre de Bruxelles, recueille la production scientifique de l’Université, mise à disposition en libre accès autant que possible. Les œuvres accessibles dans DI-fusion sont protégées par la législation belge relative aux droits d'auteur et aux droits voisins. Toute personne peut, sans avoir à demander l’autorisation de l’auteur ou de l’ayant-droit, à des fins d’usage privé ou à des fins d’illustration de l’enseignement ou de recherche scientifique, dans la mesure justifiée par le but non lucratif poursuivi, lire, télécharger ou reproduire sur papier ou sur tout autre support, les articles ou des fragments d’autres œuvres, disponibles dans DI-fusion, pour autant que :

Le nom des auteurs, le titre et la référence bibliographique complète soient cités;

L’identifiant unique attribué aux métadonnées dans DI-fusion (permalink) soit indiqué;

Le contenu ne soit pas modifié.

L’œuvre ne peut être stockée dans une autre base de données dans le but d’y donner accès ; l’identifiant unique (permalink) indiqué ci-dessus doit toujours être utilisé pour donner accès à l’œuvre. Toute autre utilisation non mentionnée ci-dessus nécessite l’autorisation de l’auteur de l’œuvre ou de l’ayant droit.

--- English Version ---

This Ph.D. thesis has been digitized by Université libre de Bruxelles. The author who would disagree on its online availability in DI-fusion is invited to contact the University (di-fusion@ulb.be).

If a native electronic version of the thesis exists, the University can guarantee neither that the present digitized version is identical to the native electronic version, nor that it is the definitive official version of the thesis.

DI-fusion is the Institutional Repository of Université libre de Bruxelles; it collects the research output of the University, available on open access as much as possible. The works included in DI-fusion are protected by the Belgian legislation relating to authors’ rights and neighbouring rights.

Any user may, without prior permission from the authors or copyright owners, for private usage or for educational or scientific research purposes, to the extent justified by the non-profit activity, read, download or reproduce on paper or on any other media, the articles or fragments of other works, available in DI-fusion, provided:

The authors, title and full bibliographic details are credited in any copy;

The unique identifier (permalink) for the original metadata page in DI-fusion is indicated;

The content is not changed in any way.

It is not permitted to store the work in another database in order to provide access to it; the unique identifier (permalink) indicated above must always be used to provide access to the work. Any other use not mentioned above requires the authors’ or copyright owners’ permission.

(2)

Université Libre de Bruxelles Faculté de Philosophie et Lettres

Luid tussen twee stilten

Vergeten vrouwenstemmen uit tempo doeloe

De Indisch-Nederlandse literatuur uit

het negentiende-eeuwse damescompartiment

Volume II

Stéphânie Loriaux Thèse présentée sous la direetion du prof.dr.

M. Dupuis en vue de l'obtention du titre de docteur en Langues et Littératures

Germaniques

Année académique 2003-2004

(3)

Doelstelling en methodologisch kader Theoretische inleiding

Indische ervaringen

De e/gen wereld: de Europeaan onder de tropen

De andere wereld: de visie op de andere bevolkingsgroepen De ontmoeting tussen twee werelden: de visie op het kolonialisme

Conclusies en besluit Het damescompartiment: ambiguë stemmen uit tempo doeloe Bibliografie

(4)

Hoofdstuk 4

_y' /' I ■’ '

/i^e andere wereld: dejvisie op de andere bevolkingsgroëpen

\ ?

\^r

i,oh } \

•2.

: V a»'

^>'H\ J'

-wyr^,_

cy “En sij MultatuU, mag ik weten waar uwe

^ Adinda’s zich hebben verstopt? ik zie niets dan ongeneerde zwarte meiden,

die zich in vuHe kalihs baden. ”

Annie Foore, De koloniaal en zijn overste

In het vorige hoofdstuk hebben wij onze aandacht gericht op het beeld dat in de literatuur uit het late negentiende-eeuwse damescompartiment wordt gegeven van de Europese gemeenschap in Indië. Hieruit is gebleken dat deze Indische literatuur een Europese, Nederlandse, letterkunde is in die zin dat zij vooral tôt uiting brengt wat er in de Europese gemeenschap in de kolonie leefde. De Nederlander werd weliswaar een ander mens in Indië, maar zo ver ging het niet dat hij niet bleef kijken en redeneren met een Europese bril, en handelen naar Europese normen. Met andere woorden: hij verkeerde in een eigen wereld midden in een tropisch décor.

Hoe beperkt zijn belevingswereld ook was, hij werd onvermijdelijk geconfron- teerd met een andere wereld waarin andere sociale tradities en normen de boventoon voerden. Deze historische en psychologische confrontatie tussen Oost en West vormt juist de ruggengraat van de Indisch-Nederlandse literatuur en komt voornamelijk tôt uiting in de visie die de auteurs en hun personages tentoonspreiden op de overige be- volkingsgroepen, en uiteraard ook in de weergave van hun onderlinge relaties, zo on- der meer gemengde relaties tussen man en vrouw.

Deze ‘andere’ wereld vormt het onderwerp van dit vierde hoofdstuk waarin de Indo-europese, inlandse en Chinese bevolkingsgroepen achtereenvolgens aan bod ko- men, alsook de hiermee verbonden problematiek van de ‘Indische toestanden’, en die van het aandeel van het inlandse bijgeloof.

(5)

Luid tussen twee stilten

Vmjeitin vrou*eiisîOfnimi) ait Tempo Ooeioe Dà miiefê tverehi Indo-Eurepsanei)

4.1 De Indo-Europeanen: halfweg tussen Oost en West

4.1.1 Inleiding

“Hunne gesprekken zijn zouteloos, eten, drinken, fraaije kleederen, wandelen, en huiselijke anecdoten (chronique scandaleuse) zijn de eenige onderwerpen, omtrent welke hun denkvermogen in werking schijnt te kunnen geraken”, aldus oordeelde de schrijver Johannes Olivier over de Indo-europese vrouwen in het begin van de negen- tiende eeuw. Ooit hadden zij respect afgedwongen met hun stoet van slavinnen, hun weelderige japonnen en hun rijkelijke recepties, maar de massale komst van Europese bruiden zou hen hoe langer hoe meer van hun voetstuk stoten. Deze wankele positie van de Indo-europese (of Indische) vrouw is kenmerkend voor de hele Indo-europese bevolkingsgroep die in de kolonie doorgaans een marginale roi heeft gespeeld.

Met de komst van de VOC in de 17'*® eeuw kwam een grote behoefte aan vrou­

wen en nageslacht. Het aantal Europese vrouwen in de Oost was veel geringer dan het aantal mannen, en de seksuele relatie tussen de kolonisator en de inheemse vrouw werd aldus het cernent waarmee de koloniale samenleving vanaf het begin werd opge- bouwd.

De eerste vrouwen van de Europeanen stamden niet uit de inheemse adel die haar dochters nooit met de kolonisator heeft laten trouwen. Ze waren aanvankelijk veelal uit Voor-Indië of China geïmporteerde vrouwen en slavinnen van buiten Java, en later waren het vooral Javaanse meisjes, die als huishoudster bij de blanke in huis kwamen en er als concubine bleven. De afstammelingen van die Europese mannen en Aziatische vrouwen zouden met de tijd een veel grotere groep gaan vormen dan degenen die uit Nederland afkomstig waren, maar zij zouden niettemin geleidelijk tussen wal en schip vallen. De halfbloeden vormden, vergeleken met de inlanders, weliswaar een elite\

die door de eeuwen heen echter omstreden is geweest: ze werden door de totoks, de volbloed Europeanen, niet voor vol aangezien en in de ogen van het inlandse volk bleef de inheemse adel de echte elite. Ze werden wel gerekend tôt de Europese bevolkings-

’ De Indo-europeanen hebben tôt ver in de 19*’® eeuw deel uitgemaakt van de koloniale bovenlaag. Er kan zelfs gesproken worden van een koloniaal patriciaat, “bestaande uit een beperkt aantal wijdver- takte familles, die in Indië wortelden en op grootheerlijke wijze leefden in een typisch Indische le- vensstijl. Het waren landheren, [...] maar zoals de adel in Europa zouden ook zij de slag tegen de mo­

derne tijd verliezen.”, in: Doorn, J.A.A. van: De laatste eeuw van Indië, 3“*® druk, 1994, blz.42.

247

(6)

Luid tussen twee stilten

Venjùmn vrckn^'Oitsleinntsii uit lùmpo 'yoskw Dé éruiére wéreid. kKio-Eurapaanen

groep^ en hadden dezelfde rechten en plichten als de volbloed Nederlanders, maar konden zich maatschappelijk nauwelijks ontplooien omdat ze voor het merendeel wei- nig ontwikkeling, een geringe sociale status en luttel economisch gewicht bezaten.

Lange tijd hebben de Indo-europeanen geen goede scholing kunnen genieten: weinigen kregen de kans het ‘groot-ambtenaarsexamen’ af te leggen dat toegang verleende tôt het binnenlands bestuur, en velen moesten zich tevredenstellen met een baantje als klerk^ een keuze die meestal voortkwam uit de behoefte zich zo Europees mogelijk te gedragen/ De welgestelde Indo’s kenden dezelfde levenswijze en -stijl als de totoks, maar er bestond ook een omvangrijke categorie halfbloeden die in zulke bittere ar- moede leefde^ dat er aan het einde van de 19^^® eeuw zelfs van een “pauperismepro- bleem” werd gesproken.^ De Europese bevolking behandelde hen vaak op een v^ijze die nu racistisch zou heten: ze werden ‘liplap’, ‘sinjo’, of ‘nonna’ genoemd, er v^erd be- weerd dat “ze [...] liever arme en ontaarde Europeanen [waren], dan als inlanders gegoed en tevreden”^; de Europeanen maakten zich vrolijk over hun indolentie, ty- peerden het vrouwelijk geslacht als sensueel uit berekening; vooral hun gebrekkige beheersing van het Nederlands® was de aanleiding tôt voortdurende discriminatie.

^ De Europese groep bleef een uiterst gemengd gezelschap. Na 1871 konden ook individuele Aziaten om de Europese status verzoeken. Bij een administratief besluit werd dit verleend aan degenen die chris- ten waren, Nederlands als omgangstaal bezigden, zich als Europeanen kleedden en ‘Nederlands’ waren in hun doen en laten. In 1886 werden allen die als ‘Europeanen’ leefden en door hun metgezellen als zodanig werden beschouwd, in die status bevestigd, zie: Taylor, Jean Gelman: Smeltkroes Batavia, 1988, blz.213.

^ Dit examen werd jaarlijks in Den Haag en Batavia afgenomen, maar men kon zich uitsluitend voorbe- reiden op het gymnasium Koning Willem III, een school die niet voor iedere Indo-europeaan was wegge- legd, zie: Doel, H.W. van den, Het Rijk van Insulinde, 1996, blz.183.

■* Ibid. Handenarbeid werd geacht door inlanders of Chinezen te worden verricht en werk in de handel of nijverheid werd dan ook gemeden. Dit bracht een grote werkloosheid onder de Indo-europeanen met zich mee.

^ Ze woonden tussen de inheemse bevolking in kampongs of in de zogenaamde ‘gangs’, de smalle straatjes die van de Europese wijken naar de kampongs voerden.

‘ In 1902 werd door een spéciale commissie een onderzoek ingesteld naar het paupérisme onder de Indo- europeanen.

^ Geciteerd in: Van den Doel, blz.184.

® Volgens Van Doom bleek uit een onderzoek dat rond 1900 circa 40 procent van de Indische kinderen die naar school kwamen, geen woord Nederlands kende, en 30 procent gebrekkig Nederlands sprak, blz.42. Ze bedienden zich van het Petjok, een mengtaal met deels Nederlandse en deels inheemse woorden, en de grammatica van een versimpeld Maleis; zie Van den Doel, blz.184.

248

(7)

Luld tussen twee stilten

Vergi^ifén vroui^0î>steiwtf^f> uit ïé^rrjpo Doefoe w&rehi: inüchSurùpBana})

4.1.2 De roi van de Indo-europese groep in de roman

In de literatuur is die ridiculisering van de Indo-europese bevolkingsgroep vanaf de 19''® eeuw waarneembaar.’ De Indo’s vallen in de meeste romans op door hun brab- beltaaltje en door hun stille nijd jegens de totoks, “die gewoonlijk een hoger bescha- ving vertegenwoordigden, waartegenover zij alleen de bluf van hun weelde te stellen hadden.”'° Maar als afzonderlijke gemeenschap heeft deze groep een coUectieve iden- titeit verworven, een gemeenschappelijke cultuur ontwikkeld en ook in psychologisch opzicht afstand genomen van de onder de bevolking van het stamland gangbare opvat- tingen. Al die elementen zijn terug te vinden in de werken van de onderhavige période en getuigen van de onherroepelijke verdwijning van de Indo-europese cultuur “die de trait d’union vormde tussen het handjevol blanke kolonisatoren en het immense Azia- tische achterland.”''

4.1.2.1 De Indische vrouw: tussen engel en duivel

In dit onderdeel presenteren v^e een palet van de kenmerken aan de hand v^aarvan de schrijfsters uit het damescompartiment hun Indo-europese vrouwelijke personages belichten. Hieruit zal blijken dat de Indische vrouwen grofweg in twee te- Senovergestelde, gestereotypeerde categorieën kunnen v/orden verdeeld, namelijk de goedhartige, nonchalante nonna enerzijds, en de gevaarlijke, kwaadsprekende schone anderzijds.

In De Van Sons (1881) stelt Annie Foore een Indo-europese vrouw voor als “een vreeselijke nonna!”, maar dan toch “van die innig goedhartige, welwillende, eenvoudi- ge soort, die in staat zoude zijn u met het geheele geslacht te verzoenen.”’^ Dit is, kort samengevat, het stereotiepe portret dat van de ‘goede’ Indische vrouw onveran- derlijk gegeven wordt. Zij is op haast karikaturale wijze lief en attent, maar ook non­

chalant, en vaak genoeg ook het slachtoffer van een te grote goedgelovigheid.

’ In meerdere standaardwerken over de Indisch-Nederlandse letterkunde wordt b.v. de roman van Jan ten Brink Oost-Indische Dames en Heeren (1863) als bijzonder radstisch jegens de Indo-europese groep be- schouwd.

Brom, Gérard: Java in onze kunst, 1931, blz.90.

” Pollmann, Tessel, in: Taylor, Jean Gelman: Smeltkroes Batavia, blz.8.

Foore, Annie: De Van Sons, deel 1, blz.137.

249

(8)

Luid tussen twee stilten ..JF

Vergùf&.n vrOijWi^^fyiiWn^me!'? uîî TéfnçiO Doek)^ ' 0 ;• ^rHJetti wàrehJ. infJû'f::ur’<jge/if>en

In De Van Sons is de Indische mevrouw Broks één en al liefdadigheid: aldus te- genover de heldin Dora van Son v^anneer zij dadelijk haar baboe stuurt als die moet bevallen, tegenover het onwettige voorkind van haar man dat zij voor opleiding naar Nederland stuurt, en verder omdat zij, zelf kinderloos, een meisje uit een kampong als eigen kind aanneemt en liefheeft - het is de in de steek gelaten dochter van ‘een groot man’. Zij vindt het niet raadzaam haar dochter naar school te sturen, ten eerste om­

dat die later hoe dan ook van haar zal erven, en ten tweede ook al uit angst dat zij door andere leerlingen voor ‘Indo-bastaard’ zou worden uitgescholden; in plaats daar- van huurt zij een Europese gouvernante in om van haar dochter een Nederlandse dame te maken. In dit geval maakt Foore van mevrouw Broks’ Indische spreekwijze geen voorwerp van spot - hetgeen het gunstige portret zou ontsieren - maar verleent haar geregeld het woord om haar ook op die manier sympathiek te maken: ‘“Mensch, ben je hek?’ zegt hij. [...] al mijn mannen hebben mij gevraagd of ik hek was, maar wat stoor ik mij?”’^

Ook in Een eisenzinm's weeuwtje (1887) laat Foore zich gunstig uit over een In­

dische dame, die zij karakteriseert als “een der wel aangename verschijningen, die onmiddellijk op prettige gedachten brengen, als daar zijn: een goede tafel, een wel voorziene beurs en vooral een groote voorraad hartelijkheid, gereed om zich uit te storten in goedaardige glimlachjes, in vriendelijke woorden, maar ook in hulp en troost voor ieder, die ze mocht behoeven.’’^'' Aangetast is zij alleen door de oppervlakkige kanten van het leven in Indië: ze neemt niets serieus op, is alleen in feesten geïnteres- seerd, en als haar vriendin na de dood van haar man naar Nederland teruggaat, huilt zij “tôt ze op het denkbeeld kwam van een groot bal te geven om zich wat te verzet- ten.’’’^

In het verhaal Prijsuitdeetins (1887) roert dezelfde Foore de kwestie van de minder welgestelde Indo-europeanen aan en legt de nadruk op het belang van een op­

leiding om zich uit de armoede te redden. De schrijfster toont medelijden met de Indi­

sche weduwe van Duijn, wier uiterlijk een leven vol pijn en verbittering verraadt: “de stroeve trek, die op dat door de zon en wind verweerd gezicht zetelt, de scherpe uit- drukking der zwarte oogen, het vastberaden toeklemmen der dunne lippen, getuigen dat zij ruim haar deel heeft gehad aan de zorgen dezer wereld.’’^* Deze dame erfde

” Ibid., deeM, blz. 136.

’■* Foore, Annie; Een eigenzinnis weeuwtje, in: Indische huwelijken, blz.4.

Ibid., blz.33.

Foore, Annie: Prijsuitdeeling, in: Uit ans Indisch familieleven, blz.3.

250

(9)

Luid lussen twee stiltsn

. Vmùùlen vrOijWDnÿMm'iWi) mi Tampi) Dosim A-emki Inda-Eurapeaneii

van haar Europese man een goed pensioen waarvan ze ruitn had kunnen leven, maar ze werd bedrogen door mensen die “Indië, helaas! even goed oplevert als Europa, men- schen die doodarm beginnen [...] en op eens rijk zijn, zonder dat iemand begrijpt op welke manier ze het werden”: gewetenloze mensen die haar het kapitaal zouden hel- pen beheren maar die met de noorderzon verdwenen met haar geld, “voor den rijken heer niets; - voor haar de vertegenwoordigers van gelukkige droomen en trotsche plannen, voor haar de macht, die besliste over de toekomst van een eenig kind.”’^

Daarbij verschijnt de Indische vrouw hier als de gelijke van de Europese door haar grenzeloze moederliefde, een deugd die Foore, zoals uit het hoofdstuk over de Europe­

se vrouw reeds is gebleken, boven aile andere stelt. Het moederschap wordt de rode draad door dit idealistische verhaal. Ondanks de vele tegenslagen in haar leven houdt mevrouw van Duijn er de moed in door al haar hoop in de toekomst van haar zoontje te stellen. Wanneer er op de openbare school van hun woonplaats Klostan examen wordt gedaan, twijfelt niemand eraan dat Anton de eerste prijs zal krijgen, angst is er alleen in het “bekommerd gelaat zijner moeder.”’® Als de résident haar op voorhand felidteert, wordt haar hart wat verruimd, “daar ze een onbepaald vertrouwen heeft in de macht en wijsheid van den halfgod, dien men résident noemt”^’. Haar dankbaarheid is nog groter wanneer de résident, naar wiens zoon de prijs toch maar is gegaan, de jury van partijdigheid verdenkt en Anton tenslotte tôt beste leerling uitroept.

In dit verhaal waarin zij voor de rechten van de Indo-europeanen opkomt, kan de schrijfster het toch niet nalaten een vergelijking te maken tussen de Europese William,

“een prachtexemplaar van den hollandschen jongen” met zijn “frisch blozend gelaat, groote blauwe kijkers, en een blank voorhoofd, gekroond door een fraaien, blonden krullenbol”, en de Indo-europese Anton, die “met zijn donker haar en gitzwarte oogen, zijn ferm, bruin gezicht, zijn gestalte, lang en slank als de palmen waaronder hij was opgegroeid, een knappe sinjo [is] - want hij had in zijn uiterlijk meer van zijn indische moeder dan van zijn hollandschen vader geërfd.”^° Hier valt geen discriminatie te be- speuren, maar in Vrouwen lief en leed onder de tropen (1892) van Thérèse Hoven daarentegen blijken uiterlijk en innerlijk wel als rasverbonden te worden onderkend.

Het echtpaar Martens heeft vijf kinderen: twee dochters van dertien en veertien jaar uit een vorige relatie van de man met een inlandse huishoudster, en drie eigen jon-

Ibid., blz.4-5.

Ibid., blz.6 Ibid., blz.13.

Ibid., blz.16.

19 20

251

(10)

Luid tussen îwee stillen ^

Vimetaû vrMwmsumwieii ait Témoù Doeioe O vfsrekr irsdo-B.nKipsaiwn

gens. Beide meisjes vallen niet alleen door hun donkere huid maar ook door hun onwe- tendheid op, terwijl hun halfbroertjes “lieve, blonde gezichtjes” hebben, en reeds blijk geven “van groote verstandelijke ontwikkeling”^\ zulks te meer omdat mevrouw Martens - aldus Hovens logica - een beschaafde Indo-europese is, en haar kinderen bo- vendien meer van hun Europese vader dan van haar hebben geërfd. Voor de rest hangt Hoven een gunstig beeld van mevrouv^ Martens op: deze in Europa opgevoede Indo- europese vrouw wordt de vertrouv/elinge en raadgeefster van de pas in Indië aangeko- men Nederlandse heldin, Nelly. Zij maakt haar met Indische toestanden vertrouv^d en helpt haar een weg vinden “door de velerlei moeilijkheden, v/aarmede het pad der jonge vrouv^ in hare nieuwe omgeving scheen bezaaid te zijn.”^^

In Uit Atjeh (1892) drijft Hoven dan weer indirect de spot met een lieve Indi­

sche dame. De vertelster legt in een brief aan haar moeder uit dat ze vriendelijk ge- holpen wordt door een zeer lieve nonna, die ze vôôr de nadere kennismaking eerst voor ‘rotgans’ had uitgemaakt: “Moraal: - lach nooit dikke, Indische dames uit, dan behoef-je je later niet te schamen, als ze je een cadeautje geven.

In Een natuurlijk kind (1874) verdiept M.C. Frank zich in het levensverhaal van het Indische meisje Fransie. Haar moeder was het arme kind van een Javaanse en van een eenvoudige Nederlandse kommies, en trad op haar zestiende in dienst bij een ré­

sident van wie zij vijf onwettige kinderen kreeg, onder vde Fransie. Bij de dood van de residentsvrouw neemt de moeder de teugels van het huishouden over en handelt in aile opzichten als een wettige echtgenote: “behalve dat zij geen menschen ontving of bezocht; voor de wereld leefde mijn vader als weduwenaar, doch in huis was ailes aan den wil mijner moeder onderworpen”^^ aldus Fransie. Het meisje wordt samen met de wettige dochters van de résident opgevoed, leert Frans en muziek en kent de luxe van de Europese levenswijze. Als de résident komt te overlijden, wordt zij overgeleverd aan haar meedogenloze stiefzusters. Haar moeder was immers niet met hun vader ge- trouwd, en heeft dus geen enkel recht: “Nooit zal ik den avond vergeten, waarop wij, moeder en mijn twee zusjes, als weggejaagde boedjangs te voet het huis verlieten, dat we zoo lang als het onze hadden beschouwd en waar moeder meesteres was ge- weest.”^® Zonder geld om een huis in de Europese wijk te huren en zonder de be-

Hoven, Thérèse: Vrouwen lief en leed onder de tropen, blz.65.

“ Ibid., blz.64.

“ Hoven, Thérèse: Uit Atjeh, in: In sarong en kabaai, blz.15.

Frank, M.C.: Een natuurlijk kind, in: Een natuurlijk kind en andere Nederlandsch-Indische verhalen, blz.21.

Ibid., blz.28.

25

252

(11)

Luid tussen îwee aîiltsn

Venjefdf! i’-rauMtmsteni'nm uü Tunscto Dooioe -... ';;dd-Ei.

scherming van een man met een Europese status is Fransie verplicht in de inlandse omgeving van de stad te wonen en als naaister voor Europeanen te werken, bij wie zij eens als gast was ontvangen. De dochter van de résident is nu, ondanks al haar Frans en muziek, een Javaanse, en zij mag het huwelijk met de Europese Karel voorgoed vergeten. M.C. Frank v/ijst er hier op dat “onderdrukking [...] bij de outcasts van ge- slacht op geslacht wordt doorgegeven.”^® Fransies verloofde Karel past immers zijn voorstel aan de nieuwe, inlandse status van het meisje aan. Hij installeert haar in zijn huis als zijn maîtresse, niet als zijn vrouw: Fransie draagt nu de witte kabaai van de concubine en neemt niet langer deel aan het sociale leven van de Europeanen. Als Ka­

rel bij overmaat van ramp met een van haar Europese stiefzusters trouwt, wordt wraakzucht haar enig doel: “Toen ik dit bedacht, kwam er naast de liefde voor Karel en de wanhoop over zijn ontrouw een ander gevoel, dat, na de liefde, het sterkste is bij ons Indische vrouwen - de jaloezie - en met haar de wraakzucht.Ze maakt ge- bruik van ‘goena-goena’ en toverkunst om het echtpaar naar de ondergang te drijven.

Haar eerste pogingen mislukken, maar wanneer haar stiefzuster een doodgeboren baby ter wereld brengt en van verdriet wegkwijnt, blijkt zij gewroken. Intussen is zij Karels bijslaap gebleven en heeft ze twee kinderen gekregen. Ook heeft zij een Fransman de dood ingedreven, die haar voor de wet wilde trouwen, maar niet opgewassen bleek tegen haar ontrouw. Karel vlucht tenslotte met zijn vrouw en zijn onwettige kinderen naar Europa om aan Fransies verderfelijke invloed te ontsnappen.

Aan het einde van haar leven blijkt Fransie door haar beroep, haar kleding, haar grondzit en de minachting waarmee ze wordt aangesproken, een Javaanse. Maar de ik-figuur, die haar bij haar Europese werkgeefster ontmoet, onderscheidt haar on- middellijk van het inlandse personeel door haar beschaafde manieren en haar verzorg- de uiterlijk: er bestaat een merkbaar verschil tussen gewone inlanders en Indo- europeanen - met een inheemse status - die wel een Europese opvoeding hebben geno- ten. Dit is precies het probleem volgens M.C. Frank: Fransie bevindt zich op de grens tussen twee werelden, en als zij abrupt van de ene in de andere terechtkomt, kan zij de vernedering om met het gewone werkende volk te worden gelijkgeschakeld, niet aan. Maar de Europese wereld verstoot haar en ze mag al tevreden zijn dat ze er als naaister mag gaan werken. Haar werkgeefster behandelt haar streng en houdt geen rekening met haar vorige status: “Mevrouw is niet slecht voor mij, maar ze denkt, dat

“ Taylor, blz.189.

Frank, M.C.: Een natuurlijk kind, blz.38.

253

(12)

Luid lussen twee stillen

Vergetcft vroowenslesnp.iM uii Teniao Doakw Oà Ângme , ■ ‘■nr.io Eukjpesmo

ik geen gevoel heb, omdat ik een ‘Javaan’ ben geworden; daarom praat zij met ieder, die er naar luisteren wil over MX. Frank toont medelijden en begrip voor haar lot, maar gunt haar daarom nog geen rehabilitatie. Zij is onzuiver en werkt door een lichtzinnig leven bovendien zelf mee aan haar ondergang. Merkwaardiger is nog dat de schrijfster de Europese stiefzuster, die in eerste instantie toch verantwoordelijk is voor Fransies ongeluk, niet volledig veroordeelt. Ze betreurt weliswaar haar genade- loosheid ten aanzien van Fransie en haar moeder, maar gunt haar uiteindelijk een ge- lukkig leven. Dit besluit lag voor Frank immers voor de hand: in haar hele werk ontpopt zij zich als een venijnig tegenstander van het gemengde huv/elijk.

In Hoe zij oude vrijster werd (1877) werpt M.C. Frank een goedkeurende blik op de Indische kinderen en wijst op hun onbekommerd leven: in tegenstelling tôt hun Ne- derlandse leeftijdgenoten, die lange uren op schoolbanken moeten doorbrengen, kun- nen zij mateloos van de vrije natuur genieten, die bijdraagt tôt hun ontwikkeling: “De meeste, ja, bijna aile indische kinderen munten uit door hunne ontwikkelde gestalte, vlugge, gracieuze bewegingen en houding; de bruinen mogen ‘bruin’ zijn, maar hun kleur is gezond, hun donker oog schittert en verraadt niet minder verstand, of meer

‘natuurlijke domheid,’ dan de oogen hunner europeesche nabuurtjes. [...] Water, lucht, beweging, gezond en krachtig voedsel maken de ‘eerste opvoeding’ der indische kinderen uit.”^’

De Indische dame daarentegen mag zich slechts zelden verheugen op een posi- tieve beoordeling. In de meeste romans en verhalen verlaat ze de roi van slachtoffer of deugdvolle moeder en kruipt ze in de huid van een gevoor/ÿke, kwaadsprekende duivelsdienares die door haar onweerstaanbare charmes of door ijver- en geldzucht de Europese personages naar de ondergang voert.

In Thérèse Hovens Vrouwen lief en leed onder de tropen belichaamt Corrie aile bestaande vooroordelen over de Indische vrouw: ze komt als een domme, jaloerse en voortdurend giechelende vrouw uit de verf, die geen beschaafd Nederlands spreekt en haar kinderen niet degelijk kan opvoeden. Alleen haar goedhartigheid in noodgevallen kan dit verschrikkelijke portret wel eens wat verzachten. Cornes eerste man, de wel- gestelde eigenaar van plantage ‘Land Hoorn’, behoorde net als zij tôt de Indo- europese groep, zoals wij vernemen: “Ook hij was ‘geen zoon der koele westerstran-

Ibid., blz.68.

” Frank, M.C.: Hoe zij oude vrijster werd, blz.139.

254

(13)

Luid tussen twee stilten

Vü:ij-r-n vfOürtT»'>ste;:«r’;;;7 uit Tampo Doekie •J; r JS’., njareuj .jxjo^urùpeanen

den’ en zijne huid was sterk getint geweest.”^° Corne erfde na diens dood een grote plantage die zij aan de Hollandse employé Herman Batenburg als huwelijksgeschenk aanbiedt. Corrie was meteen verliefd geraakt op deze jonge werknemer, “die het in de oogen van elke nonna onschatbaar voordeel had van volbloed Europeaan te zijn.”^’

Herman accepteert het aanbod uit baatzucht, maar ook uit vrees zijn baan te verlie- zen. Als zijn zuster Augusta uit Nederland hem in het huishouden wil komen helpen, durft Herman niet toe te geven dat hij getrouwd is, want hij “moest bij zich zelf be- kennen, dat zijn huwelijk toch een dwaze stap was geweest, anders zou hij er nu niet zoo meê inzitten.” Hij spreekt trouwens nooit veel over zijn echtgenote “om de een- voudige reden dat er niet veel over haar te zeggen was.”^^ Bij haar aankomst op de plantage” krijgt Augusta, ondanks een heel hartelijke ontvangst, een negatieve indruk van haar schoonzuster. Hier schetst Hoven een karikaturaal beeld van de eerste ont- moeting tussen een Hollandse en een Indische vrouw; het ongemak van de eerste staat in geen verhouding tôt de eerder keurige houding van de tweede. In Cornes omhelzin- gen en nieuwsgierigheid naar het verloop van de reis is weliswaar geen enkel spoor van vijandigheid te bespeuren, wel onhandige beleefdheid en zenuwachtigheid. Ook haar verhalen over het leven in de plantage en haar familie worden als “intéressante mede- delingen” afgedaan; het luidt dat die in één adem worden uitgesproken “alsof het een les was, die de spreekster van buiten had geleerd””, en daarbij wordt Corries zeer matige beheersing van het Nederlands uitdrukkelijk weergegeven; “echt Indisch, zoo bruin, ja? Ger zoo blank, u ook, ik zou ook wel wit willen zijn, maar kan niet. Indische menschen zien maar bruin. En dan Javanen, [...] geelemaal donker, die kleine kinde- ren, ja, zoo aardig, loopen zoo maar rond, zoo lekker ja? Indië zoo warm land.”” El- ders maakt Hoven zich vrolijk over het feit “dat zij zelfs in dit gewichtige oogenblik haars levens [haar huwelijksaanzoek: S.L.] niet aan ‘t onderscheid tusschen de h en de g kon denken en die schromelijk verwarde”, en zo stelt Corrie aldus de belangrijke

“ Hoven, Thérèse: Vrouwen lief en leed onder de tropen, blz.47.

Ibid.

Ibid., blz.51.

“ In de roman wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de reis van Augusta en komt het on- praktische leven in afgelegen plaatsen van de kolonie beter naar voren. Augusta moet eerst een Franse boot nemen tôt Batavia en een kustboot naar Soerabaia, daar moet ze vier uur lang de trein nemen naar Màlang waar een rijtuig haar uiteindelijk naar de plantage brengt.

^ Ibid., blz.55. In het verhaal Een week alleen uit de bundel In sarons en kabaai (1892) spreekt een Europese vrouw met dezelfde minachting over de verhalen van Nonna Bet, een echte Indische babbel- kous: “Zoo vernam ik nog ettelijke familiebijzonderheden, die mijn lezers al even weinig zullen inte- resseren als ze het mij deden”, blz.102.

Ibid.

255

(14)

Luid tussen twee stilten

Vm'gaté!!! vraui^Bnstëinitisn ait Ti^rnaa Donkm

vraag: “ ‘0! German, ik goud zoveel van jou, nu moeten wij maar hauw trouwen, [...], kassian ja?’”^^

Corrie is een ‘echte’ nonna: ze is nooit naar Europa geweest en lijkt niets ge- leerd te hebben. Ze ontpopt zich al snel als een onverstandige, lakse moeder voor de Vier kinderen uit haar vorige huwelijk en schrikt Augusta af door haar driftige karakter.

Zij spreekt, behalve een gebrekkig Nederlands, geen vreemde talen en scheldt haar man de huid vol zodra hij woorden gebruikt die ze niet verstaat. Bij haar verblijf in

‘Land Hoorn’ kan Augusta het hoe langer hoe minder uithouden in haar gezelschap. Ze vindt haar onbeholpen en dom, irriteert zich aan haar gegiechel en aan haar culinaire trots, terwijl zij niet went aan het door elkaar eten van vis, vlees en groenten bij de rijsttafel. Van haar kant is Corrie zeer jaloers op Europese vrouwen die meer ontwik- keld zijn en duldt niet eens dat Herman met zijn zus tijd doorbrengt. Ze wreekt zich door Augusta te dwarsbomen wanneer deze de opvoeding van haar kinderen tracht aan te pakken en bedreigt Herman met haar enige wapen, haar geld. De Hollandse Augusta ziet dan ook die op aanzien en geldzucht gebaseerde relatie met lede ogen aan: hij, een volbloed Europeaan, laat zich onderdrukken ter wille van het lieve geld, hetgeen de schrijfster overigens opnieuw in staat stelt de in Indië algemeen vervallen moraal aan de kaak te stellen: “geld en gemakzucht schijnen de hoofddrijfveren te zijn van aile handelingen der menschen hier. [...] Het schijnt v/el dat de warmte onder de tro- pen de Europeanen niet alleen ontzenuwt, maar ook demoraliseert.

Toch wordt Corrie eenmaal in een gunstig daglicht gesteld, in het bijzonder wanneer zij de zieke Nelly, Augusta’s vriendin, te hulp komt die aan haar luie en leu- genachtige inheemse bedienden is overgeleverd. Door haar toedoen komen meerdere Indische dames uit de omtrek in het huishouden en bij de verzorging van de zieke hel- pen. Augusta moet dan toch toegeven dat de Indische niet uitsluitend babbelziek en jaloers is, maar dat haar indolentie door medelijden en liefde wel eens in ware be- zorgdheid en hartelijkheid kan omslaan. Maar de auctoriale vertelster van deze roman wil klare taal spreken over de ‘ware aard’ van de Indische en corrigeert: “ze [Augusta:

S.L.] wist niet, dat haat en jaloezie machtiger factoren waren in een Indisch karakter en dat deze in staat waren om aile apathie te doen verdwijnen. Dat zou ze later on- dervinden.”^® Aan het einde van de roman heeft Augusta haar lesje geleerd en de om- gang met Indo-europeanen leren vermijden: indien zij het als gouvernante hier beter

Ibid., blz.48.

Ibid., bl7.74.

Ibid., blz.137.

256

(15)

Luid tussen îwee stilten

yBrgfttfir) vKAiAemtemnBii uH Trirnpo Ooeian Dt? addiSf# Kn>.'&g: infJo-Eumpsarien

heeft dan in Holland, dan komt dat omdat “de band tusschen volbloed Europeanen als van zelf sterker is, in tegenstelling met de ba//-casües.””

Ook in Hoe zij oude vhjster werd van M.C. Frank moet de Indische vrouw het ontgelden. Hier fungeren de Indo-europese mevrouw Bergers en haar twee dochters elk in een bepaald opzicht als het tegenbeeld van hun Nederlandse gouvernante Louise, een mooi, slim en ontwikkeld meisje dat in hun ogen het enige - echter grote - nadeel heeft een volbloed Europese te zijn. De schrijfster v/ijst er sarcastisch op dat hun uit wrok en afgunst voortvloeiende hekel aan Louise enigszins begrijpelijk is: hun weelde is maar een dun vernis op een schrijnend gebrek aan beschaafdheid.

De corpulente mevrouw Bergers is het prototype van de achterbakse Indische dame. Ze wil voor geleerd en ontwikkeld doorgaan, maar slaagt daar slechts zeer ma- tig in, zoals blijkt wanneer zij advies geeft aan haar dochter Matty, hoe een Hollandse man te versieren: ‘“Praten, weet je, goed praten - over boeken en muziek, over kunst en allerlei van die nonsens; en al die namen van die lui weten, en dan over al den oor- log die ‘aan de hand’ is, de scholen en schilderijen en die nieuwerwetsche landen die ze gaan uitvindeir, - over de Franschen, en over die nieuwe mode van de vrouwen, de man -- de manci -- manici -- hoe is ‘t ook weer?’ ‘Emancipatie;’ zegt Matty. ‘Mancipa- tie,’ juist; allerlei van die nonsens moet je weten te pas te brengen, zie je?”‘'° De ver- bastering van de Nederlandse taal, en het niet geïnteresseerd zijn in Europese kunst- vormen maken haar afkeer voor de Europese cultuur duidelijk, welke cultuur hoogstens een lokmiddel is om de ‘totok’ te vangen - een volbloed Europese schoonzoon is im­

mers de droom van elke Indische moeder, aldus M.C. Frank. Als de Hollandse ingénieur Van Elsen, op wie zij een goed oog had, haar gouvernante Louise verkiest boven haar dochter, denkt mevrouw Berger een kwade intrige uit om hem de relatie te doen ver- breken: ze maakt hem wijs dat Louise hem heeft bedrogen en dat ze haar om deze schandelijke vrijage heeft ontslagen. De jongeman, die niet bedacht is op zulke listen bij een dame uit de Bataviase beau monde, breekt met Louise en bezwijkt al gauw onder de Indische charmes van Matty, een schoonheid met mooie zwarte ogen die voor niets terugdeinst om mannen te verleiden - ook van de geliefde van haar eigen zus wil zij wel eens werk maken. M.C. Frank laat al dat kwaad niet ongestraft: Matty wordt door haar van jaloersheid ziek geworden man per ongeluk gedood en verdwijnt in de woeste oceaan. Maar hoe dan ook heeft zij twee onschuldige slachtoffers gemaakt:

” Ibid., blz.288-289.

^ Frank, M.C.: Hoe zij oude vrijster werd, blz.244.

257

(16)

Luid tusson twee sîilten

Vwgétmn •/rai/»vemtei»r,if)n ui'. Tempo Dooioe Oe .jruiore a-àfeiii InPa-Eurùooaoeri

Van Elsen overleeft het berouw om de arme Louise niet, en deze wordt uit ontgooche- ling een ‘oude vrijster’- vandaar de titel van de roman.

Wel loopt het beter af met Matty’s zuster Anna, die de goedige, moUige ‘nonna’

belichaamt en op wie Louise’s broer Willem verliefd raakt. De auteur, hoewel lang geen voorstander van het gemengde huwelijk, keurt deze liefde niet helemaal af, blijkbaar omdat hier van geen zucht naar geld of aanzien sprake is. Enig voorbehoud brengt zij niettemin via haar spreekbuis Louise onder woorden: ‘“Maar Willem,’ zegt Louise, ernstig ziende, ‘ik hoop toch, dat je nimmer een inlandsch meisje zult trou- v^en, al was ze nog zoo lief; - bedenk, ze zijn toch altijd min of meer bruin - en ook min of meer, laat ik liever zeggen, dom’.” Willem zelf echter beschouwt zo’n ‘dom- heid’ bij de vrouv^ als een voordeel, een slimme vrouw groeit je v/el eens boven het hoofd. Uit het volgende fragment blijkt ten slotte dat Louise, alias M.C. Frank, zich niet zozeer aan de domheid van het meisje, dan wel aan haar huidskleur stoort: ‘“En wat nu de kleur betreft, - ik [Willem: S.L.] zeg: bruin boven blank. Over den smaak moeten we liever niet twisten, en de mijne valt nu bepaald in de kleuren. [...] Après cela, lichtbruin is een lieve, stemmige kleur’” - waarop Louise antwoordt: ‘“Voor een winterjapon, voor handschoenen, bottines, parasols, ja - maar voor een vrouw?’

In Een mislukte speelpartij (1887) gaat de sympathie van Annie Foore niet naar de Indo-europese Poppie van Spelten uit. Dit verwende meisje ziet er allesbehalve fijnbeschaafd uit, maar “als men Poppie’s afkomst en de opvoeding, die ze genoten, of liever niet genoten heeft, kent, zal men dat ook niet van haar durven vergen.”'*^ Het beeld dat we van de familie Van Spelten krijgen, is door en door vernietigend: de zoon is een hele domme, de moeder organiseert feesten om haar rijkdom te etaleren: “soms grijpt haar een plotselinge begeerte, een onweêrstaanbare lust aan, om al dat moois voor den dag te halen, uit te stallen - aan zulk een plotselinge begeerte hadden de kennissen der Van Speltens de invitatie voor de speelpartij van hedenavond te dan- ken. Haar gekunsteldheid wordt verder beklemtoond door haar uiterlijk, in het bij- zonder door het feit dat zij haar gelaat verft met dikke lagen bedak'*® (rijstpoeder):

“ze jaagt [...] de zweetdroppelen op het voorhoofd met een kracht, die zelfs de drie- dubbele laag bedak doorboort. Al even kunstmatig is de feestpartij zelf, waarbij

Ibid., blz.136.

Ibid.

Foore, Annie: Een mislukte speelpartij, in: Uit ans Indisch familieleven, blz.208 Ibid., blz.209.

Deze gewoonte wordt ook door M.C. Frank belachelijk gemaakt in Hoe zij oude vrijster werd.

Ibid., blz.211.

46

258

(17)

Luid tussen twee stilten

VaradidP ‘frouirt^nswiivit») u>t Téirma Dtmioe •ià maam w^reiil Indo-E'jrofieatien

alleen oningewijden onder de indruk komen van het praalvertoon en geen oog hebben voor de grondeloze verveling die daar heerst - zelf heeft Foore vele soortgelijke avon- den bijgewoond als echtgenote van een ingénieur in Indië: “Voor den oningev/ijde, voor den gelukkige, die nog niet bij ervaring v/eet hoe vervelend de partijen der Van Speltens zijn kunnen, ziet het er heden avond allerprettigst uit in hun fraaie wo- ning...”'*^ Wel laat Foore niet na, de schijnheiligheid van de Europeanen te veroordelen die de Van Speltens achter hun rug bespotten maar niettemin hun voordeel doen met zulke feesten om te zien en gezien te worden.

Het mikpunt van Annie Foores afwijzing blijft echter doorgaans de Indische gastvrouw: deze is uiterst gevoelloos, egocentrisch en naijverig. Zo kan zij geen mede- lijden tonen met de HoUandse Nelly, die het feest hais over kop verlaat als zij bij het zingen van een kinderlied aan de ziekte van haar baby moet denken. Mevrouw Van Spelten vindt het maar aanstellerij: “u moet ook nog medelijden hebben met gaar! Ja?

Dat is nu een meisje, die in Golland èweest is! Tinkas, als de eerste lippert...”'*® En

“tôt op den huidigen dag heeft ze het Nellie niet kunnen vergeven dat haar speelpartij mislukt is”'*’, aldus de schrijfster, die met de rest van haar verhaal het accent verlegt en die hypocriete marionettenwereld verlaat om nu het grootste gedeelte van de han- deling te wijden aan de ziekte van Nelly’s zoontje en aan het leed van de Europese moeder, een relaas dat slechts wordt onderbroken door de woede-uitbarsting van de Indische matrone, die zich aldus alleen de hoon van de lezer op de hais haalt.

In Het geheim van mevrouw Dupont (1902) geeft Melati van Java een soortgelijk kritisch beeld van de Indo-europese familie Dennenberg. De rijke koffielord en grond- bezitter wordt door de afgunstige bewoners van Tjirangan de ‘markies van Carabas’

genoemd. De schrijfster duidt hem aan als een ‘inboorling’, maar geeft hem een Euro­

pese naam, hetgeen hem als Indo-europeaan bestempelt. Bij zijn optreden valt de na- druk op zijn “donker uiterlijk” en het feit dat hij vrij koel en kortaf overkomt; hij heeft een “zeer indisch accent” en praat “op hoogst stijven toon”®°. Zijn Europese vrouw, die hij tijdens een reis door Europa heeft ontmoet, staat bij de auteur evenmin in de gunst, want “de kleur harer wangen was te rooskleurig om natuurlijk te kunnen zijn. [...] de kunst kon echter niet verhelpen, dat de wangen zeer ingevallen, de huid om de oogen vrij gerimpeld [...] Zij maakte [...] den onaangenamen indruk van een

Ibid., blz.201.

Ibid., blz.221.

Ibid., blz.239.

Melati van Java: Het geheim van mevrouw Dupont, in: Miss Campbell en andere verhalen, blz.128.

50

259

(18)

Luid tussen twee sîllten

Veiyt!t(tn v!ouw<i)mlGmu)on i, " T^mpc Oo^iae Ùà àntlem \vêf«hl. !(Kio-E'.i’'ücüC-sn

opgeschikt geraamte.”^’ Mevrouw Dennenberg is één en al gekunsteldheid, veel te be- leefd ook, ze wil “voor hoogst beschaafd doorgaan”, maar heeft geen begrip van v^at

“eigenlijk beschaving beteekent”; zij doorspekt haar conversatie onophoudelijk met Franse woorden, toont zich eerst onuitputtelijk in lof en complimenten, maar als het gesprek op de afwezige bewoners van Tjirangan komt, wordt haar suikerzoete stem ineens “scherp en bitter”, haar lippen krullen zich “verachtelijk”, en zij noemt een kennis “een Oostersch ‘nest' zonder opvoeding.”^^

Hier wordt duidelijk dat weelde en beschaving niet kunnen samengaan met een Indo-europese familie^^ waarvan het hoofd geen volbloed Europeaan is. Melati van Java keurt deze relatie van een Europese vrouw met een Indo-europeaan zonder par­

don af. Door zijn Indische afkomst is de man zwak en beïnvloedbaar, zijn vrouw per- mitteert zich ailes en nog wat, geeft bijvoorbeeld grote sommen geld uit aan bals, picknicks, enzovoorts. Daarenboven heet het onvoorstelbaar dat een Indo veel geld verdient aan grondgebieden, die eigenlijk aan de volbloed Europeanen toebehoren.^

Deze Indo-europese famille bewerkstelligt de ondergang van de Hollander Alp­

honse Dupont, die met dochter Willie wil gaan trouwen. Alphonse woont al hun feesten bij en verwaarloost zijn werk en zijn moeder, al heeft hij onmiddellijk het verschil gemerkt tussen zijn door het Indo-europese milieu aangetaste, aanstaande schoon- moeder en zijn eigen, pas uit Holland aangekomen, deftige moeder: “De oude vrouw ontving ze eenvoudig en waardig, en toen Alphonse de drukke manieren van mevrouw Dennenberg bij de edele houding zijner moeder vergeleek, moest hij onwillekeurig aan het verschil tusschen klater- en echt goud denken.”^^ De verloofde Willie is een half- bloed meisje, maar - zo verzekert de schrijfster - “blond als een volbloed Europeesche [...], de zon hulde haar in een gouden lichtkring; haar kort krullend blond haar scheen glinsterend dons, dat haar stralend gezichtje nog meer gloed bijzette.”^* Ook is zij veel bescheidener dan haar moeder. Alphonse is zich ervan bewust dat haar opvoeding te wensen overlaat: “Ze spraken, of liever Alphonse sprak van kunst en poëzie, en Wil­

lie luisterde met haar zachten, lieven blik; ze deed soms vragen, misschien niet al te

Ibid-, blz.126-127.

" Ibid., blz.128-129.

Deze opvatting wordt door Hoven in het verhaal Uit Atjeh gedeeld als zij beweert dat een nonna on- danks haar Indische afkomst toch een “in haar manieren [...] zeer beschaafd” meisje is, blz.22.

In Smeltkroes Batavia wordt trouwens op het feit gewezen dat Indo-europeanen wel grond konden pachten, maar nooit kopen, blz.8.

Melati van Java; Het seheim van Mevrouw Dupont, blz. 130.

Ibid., blz. 123.

56

260

(19)

De er„i<i!e vjerehl: iKkhEei’opmûen Lui(S lussen twee stilten

VOîBôter! vriiMenewiü’iii.:: !énipa Doekie

scherpzinnig, maar altijd even vriendelijk en kinderlijk.”^^ Melati van Java heeft blijk- baar minder moeite met een huwelijk tussen een Europese man en een Indische vrouw dan omgekeerd, omdat de traditionele rolverdeling er niet door wordt gestoord: hij zal als hoofd van het gezin de Europese invloed doen overwegen. Bij de Dennenbergs zelf is de indolente Indo-europese man niet in staat zijn Europese vrouw te leiden, die tôt haar nadeel aan de Indische invloedsfeer wordt blootgesteld. Wanneer deze, die zich verheugde op de verloving van haar dochter met een Europeaan, verneemt dat diens vader een moordenaar was, kan de zwakke echtgenoot haar maar niet aan het ver- stand brengen dat de jongeman daar geen schuld aan heeft^®, zodat haar weigering uiteindelijk bepalend blijkt: Willie verlooft zich met een ander, en Alphonse gaat dood van verdriet. Melati van Java kan het maar niet over het hait verkrijgen, dat de Indo- europeaan het roer in handen neemt. Het is nu eenmaal zo dat de Indo-europese ge- meenschap de Europeaan naar de ondergang voert. Wel veroordeelt de schrijfster eer- der de Europese vrouw die met een Indo om zijn rijkdom is getrouwd, dan de Indo zelf.

Ook het verhaal De muziekduivel (1880) van M.C. Frank heeft de verderfelijke invloed van de Indische vrouw op de Europeaan als hoofdthema. De pas in Indië aangekomen Lucie raakt bevriend met Duifje, een jonge vrouw die zich als een getalenteerde musi­

cienne voordoet, maar zich snel ontpopt als een gemene vrouw die haar man in haar ban heeft, hem openlijk bedriegt en zelfs haar kinderen verwaarloost. le oefent een negatieve invloed op de zwangere Lucie uit die de hele dag bij haar musiceert en haar gezondheid zo verwaarloost, dat ze haar baby bijna verliest. Wanneer Duifje bij een muziekuitvoering optreedt, gaan twee van haar kinderen aan voedselvergiftiging dood.

Zij vlucht dan met haar minnaar, en haar man, een Europeaan, maakt uit verdriet een einde aan zijn leven; later nemen Lucie en haar man nog haar arme, aan haar lot over- gelaten dochtertje in hun gezin op. Pas dan verneemt de goede Lucie dat de verderfe­

lijke Duifje geen Europese maar een Indische is. Er blijft dan weinig over van de wel- gemanierde vrouw die zich met edele zangkunst bezighield: “o, toen kwam de aap uit de mouw: de echte aap, weet je, al is ze vaal en geel van haar en tint, in plaats van zwart en bruin. - Ik wist wel, dat bij zulke vrouwen de beschaving niet anders is, dan een masker, dat haar waren aard bedekt. [...] Je weet, ze spreekt anders vrij zuiver hollandsch, als men er niet op let of de H en de G’s op hun rechte plaats staan, [...] -

” Ibid., blz. 132.

“Ik twijfel niet, mijnheer, ... of mevrouw uw moeder had mij ailes gezegd, v66r u Willie ten huwelijk was komen vragen. ‘t Andere gaat me niet aan, u kan het niet helpen wat uw vader gedaan heeft.

(20)

Luid tussen twee stillen

vroiiwei fS!ei>w)my m! Temoa Ot»kie Oê :inüëm v.-àrsui. kKkhEvKtpeaneri

maar toen! Maleisch, en javaansch, en ‘oedikisch’ en bestaard-hollandsch, ailes kwam er

4.1.2.2 De Indo-europese man: een onbeduidende verschijning

Wat nu de Indo-europese man betreft, die moet zich in de werken uit het da- mescompartiment met een bijzonder gerinse aandacht tevredenstellen. De schrijf- sters leven zich met moeite in zijn levenssfeer in, in tegenstelling tôt die van de Indi- sche dames, met wie Europese vrouwen vaker in contact kv/amen.

In Gekeetend (1887) van Annie Foore is de vriendschap tussen de Hollandse plantageadministrateur Henri en de Indo-europeaan Onno al vele jaren hecht, maar de schrijfster maakt evenwel een verschil tussen deze relatie en de band die tv^ee Euro- peanen kan binden; “De band, die hen vereent, moge niet de schoonste [...] zijn: de vriendschap die ontstaat uit de overeenstemming der zielen; toch hebben ze elkaar hartelijk lief gekregen, Henri terwijl hij edelmoedig v^eldaden bewees, Onno, terwijl hij ze dankbaar ontving.”^° Uit dit fragment blijkt alv/eer de Europese superioriteit.

Verder komen we in de loop van het verhaal geen persoonlijke bijzonderheden te we- ten over deze Onno, ondanks diens belangrijke roi in de intrige. Als schakel tussen de Europese en inheemse invloedssferen beperkt zijn functie zich tôt de redding van de hoofdfiguur. Als deze op onverklaarbare manier ernstig ziek wordt, krijgt zijn vriend het vermoeden dat zijn njai Marie hem heeft willen vergiftigen uit vrees dat hij met haar kinderen naar Nederland teruggaat. Onno weet dat Marie het tegengif pas zal geven als Henri met haar trouvât, daarom arrangeert hij snel een huwelijk tussen de njai en de half bewusteloze Henri, die hem later de schuld voor zijn nieuv^e, gedwon- gen status zal geven en hem als een verrader beschouwen. De verstoten vriend blijft hem, ondanks deze ondankbaarheid, achter de schermen trouw en krijgt opnieuw een kans om zijn vriendschap te bewijzen. Wanneer Henri verliefd v/ordt op de dochter van een résident, zint de vroegere njai opnieuw op wraak door vergiftiging. Maar Onno komt ertussen en laat haar zelf het gif drinken, een heldhaftige daad die hij echter met de dood moet bekopen: vô6r Marie sterft, steekt zij hem neer. De opoffering van

Vrouw, ik raad je te zwijgen, anderen konden eens vertellen, wat voor familie jij in Europa hebt ach- tergelaten, ibid., blz.144.

Frank, M.C.: De muziekduivel, in: Souvenirs van Jacob Stilleven, gepensioneerd Oost-Indisch ambte- naar, D. Noothoven van Goor, Leiden, 1880, blz.178.

262

(21)

Luid tusssn twee stilten

Dé .ir-iiefe ivàreki. !rKk)-E-jropear<en

de vriend symboliseert de - in vele romans geprezen - eeuwige trouw van de Indo- europeaan aan de Nederlander. Al komt de toestand hier v/at overdreven en melodra- matisch over, de geschiedenis bevestigt dat de Indo-europese groep altijd eerder van onderworpenheid dan van opstandigheid jegens de Nederlanders heeft getuigd.*’

In Melati van Java’s Miss Campbell (1902) wordt de Indo-europeaan Jacques Beauchamp - in tegenstelling tôt zijn babbelzieke moeder - om zijn rechtschapenheid geprezen. Hij blijft zijn Europese jeugdliefde Clémentine van Duin trouw als haar eer door het criminele verleden van haar vader wordt aangetast. Vroeger al werd hij wan- hopig van haar liefde voor een ander, en nu negeert hij het trouwverbod van zijn ijver- zuchtige, Indische moeder - hij wordt hierbij door zijn Europese vader gesteund.^^

Deze Indo-europeaan wordt zelfs boven de Nederlandse verloofde van Clémentine ver- heven, die uit misplaatste trots het meisje alleen onder een schuilnaam wil trouwen:

“Neen, kapitein, v/ie den moed heeft Clémentine van Duin te trouwen, moet ook de toekomst in de oogen durven zien en ailes, wat zij hem aanbrengt, kunnen bestrijden of verdragen. Alleen de liefde geeft die kracht, en die liefde, Frans, bezit je niet.”*^

Verder is Jacques’ enige roi in de intrige dat hij Clémentine in haar eer herstelt - zulks terwijl deze, in het begin nog welvarend, hem juist misprees om zijn braafheid.

In Foores roman De Van Sons komen het superioriteitsgevoel en de uitbuiters- mentaliteit van de Indo-europeaan tegenover de inlander wel eens aan de orde. Een Nederlander die jarenlang met Indo’s in tabakplantages heeft gewerkt, heeft zich vaak verbaasd over hun rijke levenswijze, die zij zich onmogelijk met hun middelmatig sala- ris konden permitteren, totdat hij ontdekte dat zij de inlanders afzetten.*'' Dezelfde vaststelling doet Thérèse Hoven in Vrouwen lief en leed onder de tropen, waar de geldzuchtige nonna Corrie een oneerlijke, winstgevende handel drijft in sarong en ka- baai. Ze laat de kledingstukken voor zeer weinig geld door vrouwen in het binnenland vervaardigen en verkoopt ze aan de Javanen die op haar plantage ‘Land Hoorn’ wer- ken; het verschuldigde bedrag wordt van hun daggeld afgetrokken. Dit blijkt zeer lu- cratief, te meer omdat de inlandse werknemers geen andere kleren mogen dragen en

“ Foore, Annie: Gekeetend, in: Indische huwelijken, blz.107.

In De laatste eeuw van Indië verklaart Van Doorn dat de Indo-europese groep nooit een reële bedrei- ging voor de koloniale status heeft gevormd. Hun opstandigheid bleef voornamelijk bij incidentele ui- tingen van ongenoegen, die in Nederland nauwelijks serieus werden genomen.

“ Melati van Java: Het seheim van mevrouw Dupont, blz.218.

“ Ibid., blz.197.

^ “le [...] deden veel meer met hun traktement dan wij, wat me alleen raadselachtig bleef, zoolang ik niet bekend was met het geheim van den sinjo, om nu hier en dan daarmêe een slâtje te maken, en op honderd manieren den inlander af te zetten.”, in: Foore, Annie: De Van Sons, deel 1, blz.192-193.

263

(22)

Luid tussen hvee stillen

Vk'ij,;,;-;,. yajuminstt/it'.imi-’ ait iémpü ftoeiae Dr' inPùre v/èrek). imSo-Etjropesmn

hun loon ook nog in een eigenaardige soort penningen wordt uitbetaald, die alleen op

‘Land Hoorn’ gangbaar zijn: hun salaris kunnen zij aan niets anders uitgeven dan aan goederen die de nonna in kleine warongs (stalletjes) op haar plantage verkoopt.

Niet alleen van de Indische meisjes wordt gedacht dat zij jaloers en wraakzuch- tig zijn, ook hun mannelijke evenknieën kunnen van die eigenschappen getuigen. In Oude liefde roest niet (1877) van M.C. Frank wordt Roel Klinkmans geobsedeerd door de Europese Elvira, die hem echter afwijst. Hij trouwt met een andere, maar jaagt haar de dood in. Op haar sterfbed onthult zij dat Roel haar waarschijnlijk heeft vergif- tigd omdat hij nog steeds hoopte het hart van Elvira te veroveren. Opmerkelijk is dat Frank het gedrag van deze Indo toeschrijft aan een gebrek aan een degelijke opvoe- ding: zijn vader stuurde hem niet naar Europa waar hij in contact had kunnen komen met de Europese beschaving; hij ging, net als zijn twee zusjes, naar een kostschool in Batavia. De vader lijkt tevreden met de beschaafde manieren die zij eraan hebben overgehouden, maar de schrijfster drijft de spot met zijn naïveteit: “Na zes jaar kwa- men de meisjes terug, ‘erg Hollandsch’, in haar doen en laten. le tokkelden op een piano, die men met veel moeite en kosten uit Europa had laten komen, en die altijd ontstemd was; zij konden papieren en wollen bloemen maken, breiden kanten en ta- felkleedjes; ze waren gewend kousen en zelfs bottines te dragen, ja - spraken Hol­

landsch - (‘t was er dan ook naar, al was ‘t beter dan dat van Roel - maar mannen le- ren een taal altijd moeilijker) en - o wonder! Ze konden Fransch spreken; - ten minste, dat verzekerden de meisjes zoowel als de kostschoolhouderes - niemand had reden aan de waarheidsliefde van die dame te twijfelen.”^^ Volgens Frank slaat de Indo- europeaan alleen maar een gek figuur als die de Europese manieren op een verkeerde v^jze onder de knie probeert te krijgen; hij moet niet boven zijn stand willen uitko- men als zijn verstand hem daartoe niet in staat stelt. Zo verbaast de man van Elvira zich er zeer over dat Roel zijn Europese, beschaafde vrouw zo vlijtig het hof heeft ge- maakt: “Bah! Die zwarte, onbehouwen lummel durfde nog aan Elvira denken, - had haar tôt vrouw durven begeerenl Zijne schoone, goede, reine Elvira!”^*

Frank, M.C.: Oude liefde roest niet, een Nederlandsch-Indisch verhaal, D. Noothoven van Goor, Lei­

den, 1877, blz.37.

Ibid., blz.206.

66

264

(23)

Luid tussen twee stilten

V&œtétp. vrouwmiÿ’.ein)ie/i uit Témcxi Dæioe Dê anasre warelü: Inâa-Eurùpesnen

4.1.2.3 De Indische gewoonten: een onvolprezen smeltkroes

“Om sarong en kabaai goed te dragen, moet men in het land geboren zijn, men moet dien rijkdom van lang, zwart haar kunnen vertoonen; de teêre polsjes, de fijn gevormde handjes moeten uit de kanten te voorschijn komen; de sarong moet, met een tact, die bepaald een kunst op zichzelve is, om de slanke heupen geplooid, juist even de fijne enkel en het kleine voetje vertoonen”*^, aldus Annie Foore in De koloni- aal en zijn overste (1877), waar zij de bevalligheid van Indische dames in dit typisch Indische kostuum looft. Ook Thérèse Hoven wijdt de lezer in de kleedgewoonten van Indo-europese vrouwen in, maar het uitvoerig beschrijven van de sarong en de kabaai in het verhaal In sarong en kabaai (1892) dient nu wel als voorwendsel om de Indische dame te bespotten. De sarong is een wijde, met een band van Chinese zijde vastge- houden rok zonder fatsoen waarin men met de hand plooien legt en die meestal rood, crème of blauv/ is. De kabaai is een kort, v/ijd katoenen jakje met rechte rug en voor- kant, versierd met kant en borduursel, het wordt dichtgemaakt met drie speldjes, met bloedkoralen of parelknoopjes gegarneerd. Indische dames dragen geen kousen en lo- pen op elegante satijnen sloffen met borduursel van goud- of zilverdraad en vergulde haakjes. Ze dragen ’s morgens eenvoudige en ’s avonds zeer elegante sarongs en ka- baaien. Europese kleren trekken ze uitsluitend aan om uit te gaan of thuis tijdens visi- tetijd, tussen zes en acht ’s avonds. In dit verhaal waarin de vertelster allesbehalve onder de charme van haar Indische gastvrouw blijkt, gaat de lange beschrijving van haar kleding ook nog gepaard met racistische overwegingen: “Ik nam mijn bezoekster eens goed op en moest bekennen, dat Darwin gelijk had met te beweren, dat de mensch van den aap afstamt.[...] Haar gelaatskleur deed mij aan café noir denken, haar mond aan den dag, waarop de eetkamer gedaan wordt en deze zonder meubelen is. Haar oogen lagen diep in de kassen, haar vel was rimpelig, haar handen beenig, haar rug gebogen”^®.

Indo-europese vrouwen gaven het typisch Indische kostuum vaak cadeau aan pas aangekomen Europese vrouwen, die de attende waardeerden, totdat zij het met veel moeite aanpasten en zich realiseerden dat ze er belachelijk uitzagen. Trouwens, dit vonden de nonna’s zelf ook, aldus Annie Foore: “’t is anders een wonder, dat die da­

mes van ‘Olland’ daar tegen op zien om in sarong en kabaai te loopen! Astaga! hoe

67 68

Foore, Annie: De koloniaal en zijn overste, deel 1, blz.132.

Hoven, Thérèse: In sarong en kabaai, in: In sarong en kabaai, blz.8.

Références

Documents relatifs

acnes, no se observó un incremento significativo de la expresión de MHC-II comparado con otros estímulos (Listeria, INF-γ y linfoquina activadora de macrófagos) (Keller et al.,

La conclusion des travaux du premier séminaire international Antalya 24-25 avril 2008 a fait l’objet d’une publication d’Options Méditerranéennes intitulée

Un graphe connexe G admet une chaîne eulérienne si et seulement si, le nombre de ses sommets de degré impair est 0

Het gevaar van zo’n ‘kind eerst’ benadering is dat ouders al te snel als slechte ouders worden bestempeld, aangezien ouders die te maken krijgen met uithuisplaatsingen van

Onderzoekers plaatsen de milieubeweging en de noord-zuidbeweging, de belangrijkste actoren in het verzet tegen biotechnologie, dan ook vaak binnen deze bredere context van deze

[r]

(b) Exprime en fonction de  le volume de la ½ boule (c) Calcule le volume de la boîte. Calcule le volume d’air contenu dans

Une bouée de signalisation est constituée d’une demi - sphère de 1,2 m de rayon, surmontée d’un cône de hauteur 3 m.. Calcule le volume d’air contenu dans