Bonjour à tous !
J’espère que vous allez bien et que cette période de confinement n’est pas trop pénible.
Etant donné qu’il est plus que vraisemblable que nous ne rentrions pas (ou très peu) cette année scolaire-ci, je reviens à nouveau vers vous avec quelques exercices de révision. Le correctif se trouve à la suite de ceux-ci.
N’hésitez pas à me contacter (afhumblet@hotmail.com) si vous avez une question concernant les exercices ou une autre demande en rapport avec le cours.
Prenez soin de vous et bonne suite de confinement ! AF Seredynski
« HERHALINGSOEFENINGEN » (2)
1. COMPLETE LES PHRASES AU MOYEN DES PREPOSITIONS PROPOSEES :
voor / aan / naar / van / uit / tot / over / om / op / met
1. Ze houdt … … … het goede leven.
2. Vanavond zijn er miljoenen mensen die … … … deze filmacteur luisteren of kijken.
3. Je moet echt … … … … hulp vragen.
4. We zaten op het bed en spraken … … … Giekenland.
5. Wacht hier maar even. Ik haal je spullen wel … … … de kast.
6. Ik wacht tot ongeveer negen uur … … … jou.
7. Grootmoeder zorgt goed … … … de planten.
8. Ze trouwt vandaag … … … een rijke zakenman.
9. Hij wilde niet meer … … … zijn zieke vrouw denken.
10. Tussen de twee buren bestond al lang een gespannen verhouding die vaak …
… … … … ruzie leidde.
2. COMPLETE PAR « GEEN » OU « NIET ». FAIS ATTENTION A LA PLACE DE LA NEGATION :
1. Er is … … … enkele reden … … … om hem te vergeven.
2. Ik hou … … … van mensen … … … die liegen.
3. Dit stukje zeep is natuurlijk, dat wil zeggen dat het … … … artificiële stoffen … … … bevat.
4. Je zou … … … je ogen … … … geloven.
5. Hij kan … … … zonder haar … … … leven.
6. Hij is … … … goed mens … … … ! 7. Ik stel daar … … … prijs op … … … .
8. Zorg ervoor … … … andere afspraken … … … te maken.
9. Voor een verblijf op een kampeerterrein in Nederland zijn … … … speciale documenten … … … nodig.
10. Ik reken … … … op de hulp … … … van anderen.
3. METS LE VERBE ENTRE PARENTHESES AU PASS-COMPOSE. CHOISIS L’AUXILIAIRE ADEQUAT :
1. We (fietsen) … … … uren in de nacht en in de kou … … … . 2. De dief (klimmen) … … … met zijn vriend over een hek … … … . 3. Die Amerikaan (reizen) … … … drie maanden lang door Europa … … …
… … .
4. Alles wijst erop dat ze (vertrekken) … … … … … … .
5. In deze wouden (verdwijnen) … … … vorige week een jongen … … … Met honderden (zoeken) … … … ze naar hem … … … . Een
vliegtuig en een helikopter (vliegen) … … … over de streek rusteloos … …
… … …, maar (vinden) … … … niets … … … .
6. Ze (ontmoeten) … … … elkaar gisteren op het plein … … … . 7. Het (regenen) … … … zoveel … … … dat het water uit de rivier
(springen) … … … … … … .
8. Door dat boek te lezen (leren) … … … ik veel over dat onderwerp … … … …
… .
9. Je (veranderen) … … … ineens in een volwassen man … … … ! 10. De automobilisten (gedragen) … … … zich dit weekeindje voorbeeldig …
… … … … .
4. AJOUTE “TE” SI NECESSAIRE:
1. Pia was veertien en begon zich voor jongens … … … interesseren.
2. Zijn ouders hebben hem verboden uit … … … gaan.
3. De man ging in de bezoekersfauteuil … … … zitten.
4. Het meisje zat op de bank naar haar broertje … … … kijken.
5. Na het journaal ging ik op mijn bed … … … liggen.
6. Ik was moe, maar kon niet … … … slapen.
7. De helft van de topatleten gebruikt verboden middelen om prestaties … … … verhogen.
8. Haar ouders zijn zo streng dat ze al een paar keer heeft geprobeerd van huis weg … … … lopen.
9. Heb je je huiswerk kunnen af … … … maken?
10. Henk moest terug … … … keren, omdat hij vergeten had de voordeur … … … sluiten.
5. ACCORDE L’ADJECTIF SI NECESSAIRE. N’OUBLIE PAS LES REGLES D’ORTHOGRAPHE :
1. Maaike was een (slank) … … … meisje met (donker) … … … haar en (bruin) … … … ogen.
2. Arnout droeg een (grijs) … … … en (vormeloos) … … … broek.
3. Paul en Rita hadden geen geheimen voor elkaar, geen (enkel) … … … geheim.
4. Melk is niet alléén (gezond) … … … maar ook (lekker) … … … . 5. Op het rek stond een (ouderwets) … … … kookboek.
6. Zijn (blond) … … … haar was kort geknipt.
7. De student had (kort) … … … haar, een (dik) … … … bril en zag eruit als een (buitenaards) … … … wezen.
8. Een (Nederlands) … … … (elektrisch) … … … apparaat kun je in Engeland niet zomaar gebruiken: de stekker past niet in het stopcontact.
9. Het ruikt ontzettend lekker naar (vers) … … … brood.
10. Mijn zuster is heel tevreden over haar (nieuw) … … … auto.
6. DIS QUE…:
1. … tu t’es levé trop tard ce matin : ………
2. … tu as téléphoné à ta copine : ………
3. … tu as commandé un hamburger : ………
4. … tu as tout raconté à tes parents : ……….
5. … tu as répété l’histoire trois fois : ………
6. … tu n’as rien retenu : ……….
7. … ta meilleure amie t’a quitté : ………
8. … tu as fait du vélo le long du canal : ……….
9. … tu as travaillé dans le jardin : ………
10. … tu as aidé ton papa dans le garage : ……….
VERBETERING
1. COMPLETE LES PHRASES AU MOYEN DES PRPOSITIONS PROPOSEES:
1. van 2. naar 3. om 4. over 5. uit 6. op 7. voor 8. met 9. aan 10. tot
2. COMPLETE PAR GEEN OU NIET. FAIS ATTENTION A LA PLACE DE LA NEGATION :
1. er is geen enkele reden 2. ik hou niet van mensen 3. het geen artificiële stoffen 4. je zou je ogen niet geloven 5. hij kan niet zonder haar leven 6. ik stel daar geen prijs op 7. hij is geen goed mens
8. zorg ervoor geen andere afspraken 9. zijn geen speciale documenten 10. ik reken niet op de hulp
3. METS LE VERBE ENTRE PARENTHESE AU PASSE-COMPOSE. CHOISIS L’AUXILIAIRE ADEQUAT :
1. hebben gefietst 2. heeft geklommen 3. heeft gereisd 4. zijn-is vertrokken
5. is verdwenen / hebben gezocht / hebben gevlogen / hebben gevonden 6. hebben ontmoet
7. heeft geregend / is gesprongen 8. heb geleerd
9. bent veranderd 10. hebben gedragen
4. AJOUTE « TE » SI NECESSAIRE : 1. te
2. te 3. / 4. te 5. / 6. / 7. te
8. te 9. / 10. / - te
5. ACCORDE L’ADJECTIF SI NECESSAIRE : 1. slank / donker / bruine
2. grijze / vormeloze 3. enkek
4. lekker / gezond 5. ouderwets 6. blonde
7. kort / dikke / buitenaards 8. Nederlands / elektrisch 9. vers
10. nieuwe 6. DIS QUE… :
1. Ik ben vanmorgen te laat opgestaan.
2. Ik heb mijn vriendin opgebeld. / ik heb naar mijn vriendin getelefoneerd.
3. Ik heb een hamburger besteld.
4. Ik heb mijn ouders alles verteld.
5. Ik heb het verhaal drie keer herhaald.
6. Ik heb niets onthouden.
7. Mijn beste vriendin heeft mij verlaten.
8. Ik heb langs het kanaal gefietst.
9. Ik heb in de tuin gewerkt.
10. Ik heb vader in de garage geholpen.