JuRiSPRuDEnCE RECHtSPRAAK 340 – 2008 Vred. Westerlo 2 april 2007. Rechter: L. carenS. Griffier: J. bremS. Advocaten: MMrs C. VanDebroeck, i. De Varez en n. bollen.
Bevoegdheid en aanleg – materiële be-voegdheid – waarde van de vordering – som in gedinginleidende akte – voor-behoud voor verhoging – verhoging die van bij de inleiding van het geding vaststaat – gevolg.
Hoewel de materiële bevoegdheid ratione summae in de regel niet wordt beïnvloed door een in de gedinginleidende akte gemaakt voorbehoud om het gevorderde bedrag te verhogen, is zulks wel het geval wanneer de bedoelde verhoging ab initio vaststaat.
compétence et ressort – compétence d’attribution – valeur de la demande – somme réclamée dans l’acte introductif – réserve de majoration – majoration qui existe déjà au moment de l’introduction de la demande – conséquence.
La compétence d’attribution ratione summae n’est en règle pas influencée par une réserve qui serait faite, dans l’acte introductif, sui-vant laquelle la somme réclamée pourrait éventuellement être augmentée par la suite. Il en va toutefois autrement lorsqu’il est établi ab initio que la somme initialement réclamée sera ultérieurement majorée.
[...]
Gezien de hoofdeis ertoe strekt:
- Eerste en tweede verwerende partij op hoofdeis, hoofdelijk en solidair, te horen veroordelen tot vergoeding aan eisende partij op hoofdeis van alle beweerde schade, zowel materieel als moreel, die zij heeft geleden naar aanleiding van de beweerde kwestieuze val d.d. 1 juli 2004 omstreeks 17 uur;
- Eerste en tweede verwerende partij op hoofdeis thans reeds hoofdelijk en
2008 – 341 solidair te horen veroordelen tot
beta-ling aan eisende partij op hoofdeis van de som van 1.147 EuR, te vermeerderen met de vergoedende intresten volgens gemiddelde datum van 4 augustus 2004 en de gerechtelijke intresten, en onder uitdrukkelijk voorbehoud van vergoe-ding voor de nog vast te stellen schade in haar hoofde;
- te dien einde een gerechtsdeskundige-geneesheer te horen aanstellen;
- Eerste en tweede verwerende partij op hoofdeis te horen veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, wettelijke rechtsplegingsvergoeding en kosten van het deskundig onderzoek inbegrepen;
- in de meest ondergeschikte orde: voor-aleer ten gronde te oordelen, de persoon-lijke verschijning van eerste verwerende partij op hoofdeis te horen bevelen en haar desgevallend de gedingbeslissende eed te horen opleggen;
- Het te vellen vonnis uitvoerbaar te ho-ren verklaho-ren bij voorraad.
Gelet op de tegeneis gesteld bij conclu-sies d.d. 4 juli 2006, ter griffie toegeko-men op 5 juli 2006, ertoe strekkende: - Verwerende partij op tegeneis te horen veroordelen in betaling van 5.000 EuR, te verhogen met de vergoedende intresten vanaf datum ongeval, de gerechtelijke in-tresten en de kosten, inbegrepen de rechts-plegingsvergoeding en met aanstelling van een geneesheer-gerechtsdeskundige, met opdracht conform de indicatieve tabel. Gelet op het verzoekschrift d.d. 22 ok-tober 2006, ter griffie toegekomen op 24 oktober 2006, ertoe strekkende: - Akte te horen verlenen aan de vrijwillig tussenkomende partij van haar tussen-komst in dit geding.
[...]
overwegende dat zowel eerste en tweede verwerende partij op hoofdeis
als de vrijwillig tussenkomende partij de bevoegdheid van ons ambt formeel twisten. Eerstgenoemden wijzen als be-voegde rechter de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen aan, ondergeschikt de Rechtbank van Eerste Aanleg te turn-hout. Laatstgenoemde wijst de Recht-bank van Eerste Aanleg te turnhout als bevoegde rechter aan.
overwegende dat de bevoegdheid ratio-ne summae wordt bepaald door de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke in-trest en alle gerechtskosten alsook van de dwangsommen (art. 557 Ger. W.). Dit is in het onderhavig geval 1.147 EuR te vermeerderen met de vergoedende en gerechtelijke intresten. tevens wordt “uitdrukkelijk voorbehoud (gevraagd) voor de vergoeding van de nog in haren hoofde vast te stellen schade” alsmede de benoeming van een gerechtsdeskun-dige-geneesheer.
overwegende dat de materiële bevoegd-heid derhalve enkel wordt bepaald door wat in geld geëist wordt op het ogenblik van de rechtsingang. De waarde van het geschil wordt niet beïnvloed door een in de inleidende akte gemaakt voorbehoud om de geëiste som eventueel later te verhogen (cf. J. laenenS, Artikelsgewijze
commentaar Gerechtelijk Recht, Kluwer, “Artikel 557”, nr. 3 en voetnoot 11). Een dusdanige vermeerdering van het in de inleidende akte gevorderde bedrag laat de materiële bevoegdheid van de eerst geadieerde rechter in beginsel geheel onverkort, ook al kan diens bevoegd-heid aldus aanzienlijk verruimd worden (ibid., voetnoten 8 en 9). Het bedrag dat in de laatste conclusie vermeld staat, beïnvloedt op generlei wijze de materiële bevoegdheid (ibid., voetnoot 10). En met het bij tegeneis gevorderd bedrag dient ter zake van het bepalen van de waarde van de eis, evenmin rekening gehouden te worden (J. laenenS, “overzicht
recht-spraak. Bevoegdheid”, T.P.R. 2002/3, 1502, nr. 4 (en voetnoot 12)).
overwegende dat de geadieerde rechter evenwel zijn bevoegdheid ambtshalve moet in twijfel trekken wanneer zoals
JuRiSPRuDEnCE RECHtSPRAAK
342 – 2008
in casu de bevoegdheidsregels duidelijk worden omzeild waar bij voorbaat vast-staat dat de oorspronkelijk gevorderde som bij toepassing van artikel 807 Ger. W. in conclusie zal worden vermeerderd tot een bedrag dat onze bevoegdheid ratione summae overschrijdt, nu reeds vaststaat dat bij het kwestieuze schadefeit de pezen in de linkerschouder van eisende partij op hoofdeis volledig afscheurden, zij in het ziekenhuis diende opgenomen te worden waar drie ankers in titanium in de linker-schouder werden ingeplant (tWo 100 % van 1 juli 2004 t.e.m. 30 september 2004 en verder 60 % nader te bepalen – Ver-slag dokter P. d.d. 26 oktober 2004) (cf. J. laenenS, Artikelsgewijze commentaar,
“Ar-tikel 557”, nr. 3; “overzicht rechtspraak”, T.P.R. 2002/3, 1502, nr. 5; P. heurterre,
“Beschouwingen over de volstrekte be-voegdheid van de vrederechter”, in De vrederechter en het gerechtelijk recht, G. bae -teman (ed.), Kluwer, 1992, 13, nr. 9).
overwegende dat de zaak dienvolgens met toepassing van artikel 660 van het Ger. W. dient verzonden te worden naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te turnhout. [...]
Note
Sous (sur)évaluation abusive de la valeur de la demande: incidence sur la compétence, le ressort et l’indemnité de procédure
1. Rappel des principes
La valeur de la demande, fixée par ap-plication des articles 557 à 562 du Code judiciaire, exerce une influence sur le jeu de plusieurs règles de droit judiciaire. Elle détermine la compétence matérielle lorsque celle-ci dépend du montant du litige, spécialement la compétence gé-nérale du juge de paix (art. 590 C. jud.). Le ressort est également déterminé par la somme réclamée (art. 618 C. jud.) (1).
(1) Lorsque la valeur du litige est indéterminable, la contestation est jugée en premier ressort (art. 619 C. jud.).
Enfin, les montants de base, minima et maxima, de l’indemnité de procédure, visée à l’article 1022 du Code judiciaire, dépendent également du montant sol-licité par le demandeur, lorsque l’affaire est évaluable en argent (art. 2 de l’arrêté royal du 26 octobre 2007 fixant le tarif des indemnités de procédure visées à l’article 1022 du Code judiciaire et fixant la date d’entrée en vigueur des articles 1er à 13 de la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et des frais d’avocat).
Pour chacune de ces règles, c’est en principe le montant librement fixé par le demandeur qui est pris en considération. S’agissant de la compétence, il y a lieu d’avoir égard à la somme réclamée dans l’acte introductif d’instance (à l’exclusion des intérêts judiciaires, des dépens et des astreintes) sans tenir compte des éventuelles diminution ou majoration de celle-ci en cours d’instance (art. 557 C. jud.) (2). Par contre, pour le ressort et l’indemnité de procédure, il faut s’attacher au montant demandé dans les dernières conclusions (art. 618 C. jud. et art. 2, alinéa 2, de l’arrêté royal du 26 oc-tobre 2007) (3).
Comme le rappelle à juste titre la décisi-on annotée, cette libre déterminatidécisi-on par le demandeur est toutefois limitée par une éventuelle sous- (ou sur)évaluation abusive. Le demandeur ne peut artificiel-lement réduire ou augmenter le montant de sa demande afin d’influencer le jeu des règles qui précèdent (4). il ne s’agit ici que d’une application particulière de
(2) J. laenenS, «overzicht van rechtspraak (1979-1992) – De bevoegdheid», T.P.R., 1993, p. 1493, n° 19; J. Van comPernolle et G. cloSSet-marchal, «Examen de jurisprudence (1985 à 1996) – Droit judiciaire privé», R.C.J.B., 1997, p. 592, n° 140; S. moSSelmanS, Tussenvorderingen, APR-reeks, Mechelen, Kluwer, 2007, p. 97, n° 145; Comm. tongeren, 18 décembre 2007, R.D.J.P., 2008, p. 173.
(3) Cass., 19 février 2004, Pas., 2004, i, p. 290. (4) J. Van comPernolle et G. cloSSet-marchal, op.
cit., p. 592, n° 140; J. laenenS, «overzicht van rechtspraak (1993-2000) – De bevoegdheid»,
T.P.R., 2002, p. 1502, n° 5; S. moSSelmanS, op. cit., p. 97, n° 146.
2008 – 343 la prohibition plus générale de l’abus de
droit de – et dans – la procédure (5). Admise de manière classique en matière de compétence ratione summae (n° 2), cette importante réserve a été étendue à la question du ressort (n° 3). Aujour-d’hui, elle présente un intérêt renouvelé s’agissant de la répétibilité des frais et honoraires d’avocat (n° 4).
2. compétence d’attribution
il est constant que le juge de paix n’est pas tenu d’avoir égard, pour vérifier la compétence ratione summae, au mon-tant réclamé par le demandeur lorsque celui-ci introduit une demande inféri-eure à 1.860 EuR tout en se réservant expressément le droit de la majorer en cours d’instance, par application de l’article 807 du Code judiciaire, et qu’il est d’emblée évident que le montant fi-nalement réclamé sera supérieur à cette somme (6). tel peut également être le cas lorsque le demandeur réclame unique-ment une somme provisionnelle alors qu’il est déjà manifestement prévisible que ses prétentions seront supérieures à 1.860 EuR ou encore s’il s’abstient volon-tairement de réclamer dès son acte in-troductif d’instance les intérêts pourtant déjà échus (7).
Dans ces hypothèses, le magistrat canto-nal peut, à l’instar du jugement rapporté, faire droit au déclinatoire soulevé par le défendeur et renvoyer la cause au tribu-nal de première instance ou au tributribu-nal de commerce (art. 639 et 660 C. jud.). il peut également relever d’office l’abus
(5) Sur lequel, voy. réc. X. taton, «Les irrégulari-tés, nullités et abus de procédure», in Le procès
civil accéléré? Premiers commentaires de la loi du 26 avril 2007 modifiant le Code judiciaire en vue de lutter contre l’arriéré judiciaire, Bruxelles, Larcier,
2007, p. 234, n° 53.
(6) Voy. not. J.P. fosses-la-Ville, 23 octobre 1991,
J.J.P., 1992, p. 155; J.P. Bree, 19 mai 1994, Limb. Rechtsl., 1994, p. 259, note; J.P. Roeselare, 27
oc-tobre 1995, J.J.P., 1996, p. 400, note. (7) Voy. A. Fry, «Actualités en matière de
com-pétence» in Actualités en droit judiciaire, CuP, décembre 2005, Bruxelles, Larcier, p. 32, n° 29.
de droit commis par le demandeur pour mettre en cause sa compétence maté-rielle et renvoyer l’affaire au tribunal d’arrondissement (art. 640 C. jud.) (8).
3. Ressort
Comme l’a confirmé la Cour de cassa-tion, dans un arrêt du 8 janvier 2004 (9), le tribunal de première instance ou de commerce, saisi d’un appel dirigé contre une décision rendue par un juge de paix, peut également décider que celle-ci a été rendue en premier et dernier ressort lors-que le taux du ressort n’est atteint qu’en raison d’une surévaluation abusive de la demande (principale ou incidente) formée en première instance. Plus pré-cisément, suivant la Cour, l’appel n’est pas recevable dès lors que la suréva-luation est uniquement inspirée par la volonté d’éviter l’application des règles du ressort et que l’intérêt poursuivi par l’appelant est en conséquence illicite.
4. Indemnité de procédure
De même, s’il constate que le demandeur a manifestement surévalué le montant de sa demande pour obtenir une indemnité de procédure plus importante, le juge peut, à titre de sanction de l’abus ainsi commis par le demandeur, refuser de tenir compte du montant artificiellement réclamé et fixer l’indemnité en fonction de la somme finalement allouée (10). En d’autres termes, ici aussi, la subordina-tion du montant de l’indemnité à celui de la somme réclamée vaut toujours sous réserve d’une évaluation frauduleuse-ment excessive (11).
Hakim boularbah
(8) J. laenenS, op. cit., T.P.R., 2002, p. 1502, n° 5. (9) Cass., 8 janvier 2004, Pas., 2004, i, p. 11,
R.A.B.G., 2004, p. 607, note E. brewaeyS. (10) J.-f. Van DrooGhenbroeck et B. De coninck, «La
loi du 21 avril 2007 sur la répétibilité des frais et honoraires d’avocat», J.T., 2008, pp. 40-41, n° 8. (11) A. FettweiS, Manuel de procédure civile, Ed. fac.
