• Aucun résultat trouvé

Aandeel opleidingscategorie dat maandelijks of vaker de bibliotheek bezoekt

1.3.6 Data in Vlaanderen

1.3.6.1 Milieuverantwoorde consumptie

Het onderzoek milieuverantwoorde consumptie (GfK 2017) peilt naar attitudes en kennis met betrekking tot woonplaatskeuze en verplaatsingsgedrag. De meeste Vlamingen (41% vs. 29%) gaven aan dat woon-werkverplaatsingen geen rol heeft gespeeld bij de woonplaatskeuze; bij wat in het

onderzoek “hogere sociale klasse 1-2” wordt genoemd, heeft de woon-werkverplaatsing bij 33% hier wel een rol gespeeld.

1.3.6.2 Woonsurvey

De Woonsurvey 2018 (Heylen en Vanderstraeten 2019)onderzocht onder andere traditionele woonwensen van de Vlaming in het kader van het transitietraject ‘Slim Wonen en Leven’ van de Vlaamse Visie2050. In deze visie worden compacte en gestapelde woonvormen, gelegen in stads- of dorpskernen, geformuleerd als streefdoel. De huidige meting kan beschouwd worden als een

‘nulmeting’ van de houding van Vlaamse huishoudens. De resultaten tonen enerzijds aan dat de woonwens van de Vlaming vandaag redelijk ver verwijderd staat van het toekomstbeeld van de Visie2050. Zo zou grote meerderheid (72%) het liefste in een open of halfopen woning wonen, één op drie verkiest wonen op het platteland. Anderzijds lijken heel wat huishoudens wel belang te hechten aan andere ambities in de visie en tonen ze bereidheid hun woongedrag aan te passen indien de omgeving zou veranderen (bv. meer voorzieningen in de buurt, veilige fiets- en wandelomgevingen, etc.). Heylen en Vanderstraeten (2019) stellen dat via woonlocatiekeuze beïnvloed zou kunnen worden via buurtkenmerken. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk voldoende groen en veilige verkeersinfrastructuur voor zachte weggebruikers te voorzien op stedelijke locaties.

CONCLUSIE

Dit literatuuronderzoek onderzocht de relatie tussen de ruimtelijke spreiding van voorzieningen, verplaatsingsgedrag en woonplaatskeuze. Vanuit een eenvoudige hypothese werd een schema ontwikkeld dat verschillende verbanden tussen deze drie en andere (persoonlijke en ruimtelijke) factoren tracht te beschrijven. Het resultaat is een complex schema dat enkele van deze verbanden weergeeft (zie Figuur 1.27). Dit schema heeft niet als doelstelling een volledig beeld te schetsen van de veel complexere realiteit, noch iets te zeggen over de sterkte of richting van de verschillende verbanden. Het dient voornamelijk als visueel hulpmiddel voor de lezer waarbij de stappen gezet doorheen deze literatuurstudie worden weergegeven. Hiernaast kan het gehanteerd worden als vertrekpunt voor toekomstig onderzoek dat de hypothesen kan testen op basis waarvan dit schema is opgebouwd.

Een doelstelling van dit onderzoek is het begrijpen van het verplaatsingsgedrag naar voorzieningen en de woonplaatskeuze van een verscheidenheid aan profielen (een profiel kan begrepen worden als een groep van personen die verschillende persoonlijke eigenschappen gemeenschappelijk hebben), met als doel voor hen herkenbare ervaringen op te bouwen, die personen kunnen ondersteunen bij het maken van (meer) duurzame beslissingen met betrekking tot verplaatsingen en woonplaatskeuze.

Uit de literatuurstudie is gebleken dat elk van deze beslissingen beïnvloed wordt door een verscheidenheid aan factoren: persoonlijke kenmerken, lokale omgevingskenmerken, en tijdsgebonden en ruimtelijke context. Wat we echter niet weten is welke factor wanneer het zwaarste doorweegt.

De ruimtelijke spreiding en nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen, verplaatsingsgedrag en woonplaats(keuze) staan met elkaar in verband. Er wordt vaak vanuit gegaan dat nabijheid van voorzieningen een grote rol speelt bij het verklaren van verplaatsingsgedrag. Dit dient echter genuanceerd te worden. De nabijheid van een voorziening leidt niet noodzakelijk tot het gebruik ervan. Welke voorziening men op een bepaald moment beslist te gebruiken, is het resultaat van een complex, moeilijk te voorspellen proces. ‘Verplaatsingen naar voorzieningen’ zijn an sich complex. Zo verschillen ze tussen voorzieningen onderling. Wat men als ‘nabij’ of ‘ver’ beschouwt, blijkt af te hangen van het type voorziening. Hiernaast worden sommige voorzieningen eerder met de wagen bezocht, terwijl voor anderen het aandeel duurzame transportmodi (voornamelijk te voet en met de fiets) groter is. Indien men in de stad woont, doet men wellicht in het algemeen minder verplaatsingen met de wagen, terwijl wonen buiten het stadscentrum auto-afhankelijkheid voor alle verplaatsingen lijkt te verhogen. Vervoerswijzekeuze en verplaatsingsgedrag hangt verder af van verschillende factoren, zoals geslacht, leeftijd, gezinssamenstelling, opleidingsniveau, enzovoort. Deze factoren kunnen iets zeggen over de waarschijnlijkheid waarmee iemand een bepaalde beslissing zal maken, zoals bijvoorbeeld de aankoop van een auto of een verplaatsing met de fiets. Ze ageren echter niet in een vacuüm, en welke beslissing iemand maakt zal verder afhangen van zijn of haar attitudes ten opzichte van een bepaalde gedraging, zijn of haar mogelijkheden om deze gedraging uit te voeren, hoe anderen in zijn of haar omgeving zich gedragen, enzovoort. Welke factor uiteindelijk zal doorwegen bij dit type beslissingen, hangt wellicht ook af van een complexe combinatie aan (contextuele) factoren en persoonlijke kenmerken van een persoon.

We vonden geen onderzoek of gegevens die bevestigen dat de aanwezigheid van voorzieningen op wandel- of fietsafstand doorweegt bij woonplaatskeuze. Ook woonplaatskeuzeprocessen zijn complex en hangen af van een verscheidenheid aan factoren. In tegenstelling tot verplaatsingen naar voorzieningen is dit een gedraging die veel minder frequent gesteld wordt (men verplaatst zich zo goed als dagelijks naar voorzieningen, terwijl men slechts enkele keren in de loop van het leven

verhuist). Men zal hier dus bewuster over nadenken en verschillende factoren ten aanzien van elkaar afwegen. Zo’n 2 op 3 Vlamingen geven aan dat de nabijheid van de voorzieningen in de buurt voor hen belangrijk is in een ideale woonomgeving. Men kan wonen nabij voorzieningen misschien wel belangrijk vinden, maar indien er op het moment van de verhuis geen (betaalbare) woning beschikbaar is die aan deze wens (en andere vereisten) voldoet, zal een huishouden in de praktijk wellicht een woning dienen te ‘kiezen’ in een buurt die niet aan deze gewenste eigenschap voldoet.

Bij het maken van deze keuze zullen bepaalde factoren meer of minder (kunnen) doorwegen; welke factoren dit zijn zal wellicht ook verschillen tussen verschillende profielen.

Om op deze complexe vraagstellingen een antwoord te kunnen bieden, is de bestaande data in Vlaanderen voorlopig wellicht te beperkt. Zo ontdekten we dat er amper gegevens bestaan met betrekking tot bezoekersfrequenties naar (basis)voorzieningen. Het Onderzoek Verplaatsingsgedrag biedt heel wat inzichten, maar is niet voldoende gedetailleerd wat betreft gebruikte voorzieningen, noch wat betreft de frequentie van deze verplaatsingen. Hiernaast belicht de survey de belangrijke factor ‘context’ niet, iets wat bijvoorbeeld het tijdsbestedingsonderzoek wel doet. Verder zijn heel wat factoren niet beschikbaar – of mogen deze niet gedeeld worden – op (voldoende) kleine ruimtelijke schaal. Hieruit volgt dat heel wat ruimtelijke vraagstukken voorlopig onbeantwoord zullen blijven. Ook het verzamelen van data met betrekking tot kennis en perceptie van de bevolking over ruimtelijke vraagstukken staat nog in zijn kinderschoenen. Vervolgonderzoek dat rekening houdt met – en evoluties in kaart brengt van – bestaande tendensen, zal noodzakelijk zijn om de gegevens verzameld in dit onderzoek bij te sturen om de toekomstige relevantie ervan te garanderen. De volgende fase van dit onderzoek neemt deze beschouwingen mee en tracht op kwalitatieve wijze een inzicht te verwerven in de ‘hiërarchie van parameters’: welke (persoonlijke of ruimtelijke) factor weegt wanneer en bij wie door bij het maken van een beslissing of keuze (het stellen van een gedrag).

Figuur 1.27 Schematische voorstelling: het verband tussen woonplaatskeuze, verplaatsingen naar voorzieningen en aanwezigheid van voorzieningen wordt door heel wat factoren direct of indirect beïnvloed

2 BELEVINGSONDERZOEK

INLEIDING

Deze fase van het onderzoek neemt de beschouwingen uit het literatuuronderzoek mee en start vanuit het hypothetisch schema dat de relatie tussen de aanwezigheid van voorzieningen, verplaatsingsgedrag en woonplaatskeuze alsook andere factoren beschrijft (zie Figuur 1.27). Het belevingsonderzoek wil aanvullend nuance brengen in de beschikbare literatuur en data door deze aan te vullen met gedragsinzichten van Vlaamse respondenten.

Dit kwalitatief onderzoek tracht een veelheid aan ervaringen naar boven te halen door middel van spontane gesprekken met een verscheidenheid aan personen, die voldoende de diversiteit in Vlaanderen vertegenwoordigen. Op deze manier trachten we inzicht te verwerven in hoe verschillende personen keuzes maken in de woonplaats en hun verplaatsingen naar voorzieningen, van dorpsbewoner tot stedeling (en alles daartussen). Er wordt al langer beklemtoond, ondermeer door Ronis en collega’s (1989), dat mensen geen rationele wezens zijn die continu over hun gedrag nadenken. Zo is uit gedragsonderzoek de laatste jaren duidelijk geworden dat mensen het merendeel van hun gedragskeuzes onbewust maken, meer dan 80% zelfs menen sommige onderzoekers. Het literatuuronderzoek trachtte de complexiteit aan factoren die het gedrag beïnvloeden te vatten door een opdeling te maken in autobezit, sociaal-demografische en psychosociale factoren. De invloed die psychosociale factoren uitoefenen kunnen doordacht zijn en een resultaat van percepties, sociale waarden en normen, persoonlijke attitudes en voorkeuren; ze kunnen ook niet doordacht zijn en het resultaat zijn van gewoonten (zie ook Van Acker, Van Wee, en Witlox 2010). Met het belevingsonderzoek wordt vooral getracht om de psychosociale factoren bij de participanten te herkennen en te linken.

Er wordt ook inzicht verworven in hoe verschillende hefbomen bij bepaalde profielen kunnen ingezet worden om meer duurzame woonplaats- of verplaatsingskeuzes te stimuleren conform de doelstellingen van het BRV. Een profiel kan doorgaans begrepen worden als een groep van personen die verschillende persoonlijke eigenschappen (bijvoorbeeld gezinssituatie) gemeenschappelijk hebben. In deze gedragsstudie leggen we de focus echter op de psychosociale factoren die een groep gemeenschappelijk hebben en die zich laten leiden door soortgelijke motivatoren. Omdat positieve beleving een belangrijke hefboom is voor toekomstig gedrag worden de achterliggende motivaties inzake verplaatsingsgedrag en woonplaatskeuze als basis genomen. Sociale, emotionele en culturele motivatoren kunnen iemands keuze immers uiteindelijk bepalen of belemmeren. Er dient wel bijzondere aandacht te gaan naar de verschillende levensfasen en breukmomenten in de levensloop van een profiel. Ervaring leert immers dat personen ‘heen en weer’ kunnen bewegen: wensen en behoeften zijn vaak een momentopname en iemand kan doorheen de tijd of naargelang de context veranderende behoeften hebben. Zo kan een persoon bij gezinsuitbreiding meer keuzes maken vanuit een efficiënt ingestelde houding, terwijl voordien duurzaamheid misschien eerder een doorslaggevende motivatie was. Louter inzetten op gedragsverandering volgens een sociaal-demografische opdeling volstaat dan niet. Er wordt bijgevolg ook een uitgebreidere ordening (ook wel

‘segmentatie’ genoemd) gemaakt op basis van gelijkaardige psychosociale factoren.

Dit belevingsonderzoek is als volgt opgebouwd. In het eerste onderdeel beschrijven we de werving van diverse profielen via een online bevraging. Door de periode van dit onderzoek, najaar 2020, heeft de coronapandemie uiteraard invloed gehad, zowel in de organisatie als bij de inhoudelijke

gesprekken. In het tweede onderdeel wordt de eerste workshopronde toegelicht, zowel de aanpak, het draaiboek en (een deel van) de resultaten. Met de workshop wordt gepeild naar de factor voorzieningen bij woonplaatskeuze in relatie tot andere doorslaggevende factoren (zoals betaalbaarheid). Daarnaast wordt getracht om inzicht te krijgen in de meest frequent gebruikte voorzieningen en de verplaatsingen daarnaartoe. Hiermee wordt een veelheid aan verschillende ervaringen verzameld om vervolgens het literatuuronderzoek te kunnen aanscherpen met betrekking tot factoren dat het gedrag beïnvloeden. Om een eerste inzicht te krijgen in de verscheidenheid aan geïnterviewde profielen wordt een psychosociale analyse gemaakt om tot een hypothetische segmentatie te komen. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de verschillende motivaties. In het vierde onderdeel wordt de tweede workshopronde toegelicht, zowel de aanpak, het draaiboek en (een deel van) de resultaten. Hierbij worden de hypotheses afgetoetst en verfijnd en wordt verder ingegaan op de bereidheid tot acties gerelateerd aan de doelstellingen van het BRV. Tenslotte wordt de hypothetische segmentatie bijgesteld en worden de resultaten van beide workshops verwerkt. In het volgende hoofdstuk worden ze verder geanalyseerd en wordt overgegaan tot de handvaten voor gedragsverandering.

Figuur 2.1 Stappenplan methodiek belevingsonderzoek