• Aucun résultat trouvé

Maatschappelijke Integratie en Armoede-bestrijding

Mevrouw Valerie Van Peel (N-VA mist een duidelijke vi-sie op armoede in deze beleidsverklaring. Armoedebeleid is gestoeld op meerdere pijlers en slechts één pijler staat in deze beleidsverklaring centraal: het verhogen van de uitkeringen. De andere pijlers – mensen aan het werk helpen, sociale fraude bestrijden en ervoor zorgen dat arbeid loont – worden echter niet aangepakt. Dit zal het armoedebeleid op termijn niet vooruithelpen.

De spreekster is echter wel tevreden dat armoede-beleid, maatschappelijke integratie en het beleid voor personen met een handicap eindelijk bij éénzelfde mi-nister zijn ondergebracht. De spreekster merkt op dat de nieuwe regering deze efficiëntieoefening echter niet heeft toegepast op de samenstelling van de regering.

Door het aanduiden van extra ministers kost deze re-gering 13 miljoen euro meer: een bedrag dat beter aan armoedebestrijding was besteed.

De beleidsnota zet sterk in op het betrekken van ervaringsdeskundigen in het armoedebeleid. Concreet neemt de minister zich voor om werk te maken van stabilisatie en erkenning van het team van ervaringsdes-kundigen. Mevrouw Van Peel vraagt om deze ambitie te verduidelijken. De spreekster vraagt zich ook af of de in het verleden opgestarte initiatieven rond nudging zullen worden verdergezet i.s.m. het federaal netwerk van armoede-ambtenaren.

Mevrouw Van Peel benadrukt dat zij niet gekant is tegen een verhoging van de uitkeringen tot boven de armoedegrens. Integendeel, vandaag de dag is het erg lastig voor alleenstaanden of iemand met gezinslast.

Ze benadrukt ook dat men deze verhoging in een bre-der kabre-der moet bekijken: aan die uitkering zijn immers sociale voordelen gekoppeld door de verschillende overheidsniveaus die men ook in rekening moet bren-gen. Het voorstel in deze beleidsnota om de uitkeringen même de bâtir notre sécurité sociale en 1944. Aujourd’hui,

de par la crise que nous vivons, les défis en matière de pension relèvent du même degré d’ambition que celui de 1944.

II. — DISCUSSION GÉNÉRALE a. Questions et observations des membres 1° Intégration sociale et Lutte contre la pauvreté

Mme Valerie Van Peel (N-VA) regrette l’absence de vision claire concernant la pauvreté dans l’exposé d’orientation politique. La politique de lutte contre la pauvreté repose sur plusieurs piliers, dont un seul est au centre de cet exposé: l’augmentation des allocations.

Les autres piliers – favoriser l’activation, lutter contre la fraude sociale et faire en sorte que le travail paie – ne sont pas abordés. Cela ne fera pas avancer la politique de lutte contre la pauvreté.

L’intervenante se réjouit néanmoins que la politique de lutte contre la pauvreté, l’intégration sociale et la politique des personnes handicapées relèvent enfin d’une seule et même ministre. L’intervenante observe toutefois que le nouveau gouvernement n’a pas appliqué cet exercice d’efficacité à la composition de l’équipe gouvernementale.

En raison de la désignation de ministres supplémentaires, ce gouvernement coûte 13 millions d’euros de plus: une somme qui aurait été mieux utilisée dans le cadre de la lutte contre la pauvreté.

La note de politique générale mise fortement sur la participation d’experts ayant une expérience de la politique de lutte contre la pauvreté. Concrètement, le ministre entend œuvrer à la stabilisation et à la reconnaissance de l’équipe d’experts du vécu. Mme Van Peel demande à la ministre de préciser cette ambition. L’intervenante se demande également si les initiatives lancées dans le passé en matière de nudging seront poursuivies en collaboration avec le Réseau de fonctionnaires fédéraux chargés de la pauvreté.

Mme Van Peel souligne qu’elle n’est pas opposée à un relèvement des allocations au-delà du seuil de pauvreté.

Au contraire, les personnes isolées ou ayant une charge de famille éprouvent aujourd’hui d’énormes difficultés.

Elle ajoute que cette augmentation doit être considérée dans un contexte plus large: des avantages sociaux sont en effet liés à cette allocation par les différents niveaux de pouvoir, et ils doivent également être pris en compte. En outre, la proposition de relèvement des

te verhogen houdt bovendien te weinig rekening met de negatieve gevolgen van verhoogde uitkeringen.

Men verhoogt dus enerzijds het leefloon, IVT en IGO met 10,75 % vanaf 2021, alsook de minimale werkloos-heidsuitkering met 4,5 % tegen 2024. Anderzijds is er geen passage terug te vinden over een verhoging van het minimumloon. Dit maakt dat het verschil tussen een minimale werkloosheidsuitkering voor personen met een gezinslast (1 400 euro) lager ligt dan het maximale leefloon voor personen met een gezinslast (1 435 euro).

Het verschil met het minimumloon wordt zelfs heel klein (1 553 euro).

Het is voor de spreekster onduidelijk hoe de minister tegemoet zal komen aan de inactiviteitsval die deze verhoging met zich dreigt mee te brengen en hoe de minister rekening zal houden met de sociale voordelen waar werkenden met een laag inkomen uit arbeid of mensen met een werkloosheidsuitkering doorgaans geen automatisch recht op hebben.

De financiering van deze verhoging gebeurt boven-dien in een periode waarin de budgettaire middelen bijzonder beperkt dreigen te worden. Mevrouw Van Peel hekelt dan ook het gebrek aan een fijnmaziger voorstel dat garandeert dat de middelen toekomen aan zij die er het meest nood aan hebben. Hoe zal de minister de inactiviteitsval vermijden? Waar zitten de risico’s? Hoe groot moet het verschil blijven tussen de maximale bijstandsuitkeringen, de minimumlonen en de minimale werkloosheidsuitkering, rekening houdend met de sociale voordelen. Kan de minister bevestigen dat ze niet zal toestaan dat de sociale bijstand voor-deliger wordt dan een minimumloon en/of de minimale werkloosheidsuitkering? Is het de bedoeling om deze verhoging te compenseren via een mindere verhoging van de bijstandsuitkering via de welvaartsenveloppe?

De spreekster erkent dat het belangrijk is om zij die bepaalde sociale rechten hebben snel en als het kan automatisch die rechten toe te kennen. Het is in dat kader ook essentieel om allerhande databanken met elkaar te kruisen. Voor sommige sociale rechten is het echter bijna onmogelijk of eerder onwenselijk om die rechten automatisch toe te kennen daar er eerst een sociaal onderzoek nodig is. De spreekster vraagt aan de minister welke concrete rechten er op deze lijst van automatisch toegekende rechten en welke zeker niet.

Zowel de opmaak van deze lijst als de voorgestel-de versterkte samenwerking tussen OCMW’s en voorgestel-de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ) is gepland voor 2021. De spreekster vraagt zich af het mogelijk is allocations présentée dans la note de politique générale

à l’examen ne tient pas suffisamment compte des effets négatifs de l’augmentation des prestations. Ainsi, d’une part, le revenu d’intégration, la GRAPA et l’ARR seront augmentés de 10,75 % à partir de 2021, et l’allocation de chômage minimale de 4,5 % d’ici 2024. En revanche, il n’est pas fait mention d’une augmentation du salaire minimum. Cela signifie que l’écart entre une allocation de chômage minimale pour un bénéficiaire avec charge de famille (1 400 euros) et le revenu d’intégration maximal pour les personnes avec charge de famille (1 435 euros) se réduit. La différence avec le salaire minimum devient même minime (1 553 euros).

L’intervenante ne voit pas clairement comment la ministre luttera contre le piège à l’emploi qui risque de résulter de cette augmentation ni comment cette dernière tiendra compte des avantages sociaux auxquels les travailleurs à faible revenu ou les personnes bénéficiant d’une allocation de chômage n’ont généralement pas automatiquement droit.

Cette augmentation sera en outre financée au cours d’une période dans laquelle les moyens budgétaires risquent d’être particulièrement limités. Mme Van Peel critique dès lors l’absence d’une proposition au maillage plus serré qui garantirait que les moyens soient alloués à ceux qui en ont le plus besoin. Comment la ministre va-t-elle éviter le piège à l’emploi? Où se situent les risques? Dans quelle mesure faut-il maintenir une dif-férence entre les prestations maximales d’assistance sociale, les salaires minimums et l’allocation de chômage minimum, en tenant compte des avantages sociaux? La ministre peut-elle confirmer qu’elle n’autorisera pas que l’assistance sociale devienne plus avantageuse qu’un salaire minimum et/ou une allocation de chômage mini-male? Le but est-il de compenser cette augmentation par le biais d’une augmentation moindre de l’allocation d’assistance via l’enveloppe bien-être?

L’intervenante reconnaît l’importance d’accorder rapi-dement et, si possible, automatiquement, certains droits sociaux à ceux qui peuvent y prétendre. Dans ce contexte, il est également essentiel de croiser toutes sortes de banques de données. Pour certains droits sociaux, il est toutefois presque impossible ou il n’est plutôt pas sou-haitable d’accorder ces droits automatiquement, car une enquête sociale est d’abord nécessaire. L’intervenante demande à la ministre quels droits concrets figureront sur cette liste de droits accordés automatiquement et lesquels n’y figureront certainement pas?

Tant l’élaboration de cette liste que la collabora-tion renforcée proposée entre les CPAS et la Banque Carrefour de la Sécurité Sociale (BCSS) sont prévues pour 2021. L’intervenante se demande s’il sera possible

om reeds in 2021 automatisch rechten toe te kennen indien er nog geen volledige informatie is bij de betrok-ken OCMW’s. Het lid stelt dan ook voor om eerst op die samenwerking in te zetten. Hoe zal men bovendien rekening houden met de vertraging die er zit op infor-matie uit de KSZ wanneer er gebruik wordt gemaakt van automatische rechtentoekenning?

Het lid wijst er ook op dat het in het kader van de automatische rechtentoekenning nuttig kan zijn om haar wetsvoorstel (DOC 55 1335/001) te bekijken teneinde de raadpleging van gegevens uit het Centraal aanspreekpunt (CAP) mogelijk te maken voor OCMW’s. Concreet zouden OCMW’s toegang moeten krijgen tot informatie over het aantal bankrekeningen of spaarproducten waarover de aanvrager van een leefloon beschikt. Vandaag gebeurt dat op woord van eer. Wat de gegevens betreft die niet zo gemakkelijk te vinden zijn (het bezit van buitenlandse onroerende goederen, bankrekeningen, inkomen uit zwartwerk) vraagt de spreekster zich af hoe men die informatie richting het OCMW kan krijgen. Sommige OCMW’s beroepen zich hiervoor reeds op privédetectives hoewel daar momenteel geen wettelijke basis voor is.

Hoe kijkt de minister daarnaar? De spreekster verwijst naar een N-VA-wetsvoorstel dienaangaande.

Een gevolg van de ambitieuze doelstellingen inzake de automatische toekenning van sociale rechten is het feit dat er méér zal worden uitgekeerd dan nu het geval is. De spreekster vraagt of de minister zicht heeft op de budgettaire impact van deze beleidskeuze.

Mevrouw Van Peel merkt verder op dat bepaalde pas-sages uit het regeerakkoord niet helemaal stroken met de beleidsnota. Het enige wat de spreekster kan terugvinden in de beleidsnota is het voornemen om de aard van het GPMI (Geïndividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie) te evalueren met oog op activering op maat.

De spreekster hekelt de onduidelijkheid omtrent dit voornemen. Is het de bedoeling om de verplichte GPMI bij elke aanvraag tot leefloon te behouden? Wat wordt bedoeld met een evaluatie van de financiële prikkels voor OCMW’s om leefloongerechtigden te evalueren?

Hoe zal men ervoor zorgen dat men dit middel beter en intensiever aanwendt? Kan de minister garanderen dat OCMW’s bij het niet-naleven van een GMPI een sanctie kunnen blijven opleggen?

In 2016 werd ervoor geopteerd om GPMI’s enkel op te starten bij nieuwe dossiers. In de beleidsnota wordt gesproken over een uitbreiding van het GPMI.

De spreekster vraagt zich dan ook af of de minister met een uitbreiding doelt op het uitbreiden van GPMI’s naar oudere dossiers. De spreekster verwijst ook naar haar d’accorder automatiquement des droits dès 2021 si les

CPAS concernés ne sont pas encore complétement informés. La membre propose dès lors de miser en premier lieu sur cette collaboration. En outre, comment le retard accumulé au niveau de l’information provenant de la BCSS sera-t-il pris en compte lors de l’octroi auto-matique des droits?

La membre indique également qu’il peut être utile, dans le cadre de l’octroi automatique de droits, d’examiner sa proposition de loi visant à permettre aux CPAS de consulter les données du Point de contact central (PCC) (DOC 55 1335/001). Concrètement, les CPAS devraient avoir accès aux informations concernant le nombre de comptes bancaires ou d’épargne dont dispose le deman-deur du revenu d’intégration. On procède actuellement au moyen d’une déclaration sur l’honneur. S’agissant des données qui ne sont pas si faciles à trouver (biens immobiliers à l’étranger, comptes bancaires, revenus du travail au noir), l’intervenante se demande comment faire parvenir ces informations au CPAS. Certains CPAS font déjà appel à des détectives privés à cet effet, bien qu’il n’existe actuellement aucune base juridique à cet égard. Quel est le point de vue de la ministre à ce sujet?

L’intervenante renvoie à une proposition de loi de la N-VA en la matière.

Les objectifs ambitieux en matière d’octroi automa-tique des droits sociaux auront pour effet qu’il y aura davantage de versements qu’aujourd’hui. L’intervenante demande si la ministre a une idée de l’impact budgétaire de ce choix politique.

Mme Van Peel observe en outre que certains pas-sages de l’accord de gouvernement ne correspondent pas entièrement à la note de politique générale. La seule chose que l’intervenante peut retrouver dans la note de politique générale est l’intention d’évaluer la nature du PIIS (Projet individualisé d’intégration sociale) en vue d’une activation sur mesure. L’intervenante fustige le manque de clarté concernant cette intention. L’intention est-elle de conserver le PIIS obligatoire pour chaque demande de revenu d’intégration? Qu’entend-on par une évaluation des incitants financiers pour les CPAS afin d’évaluer les bénéficiaires du revenu d’intégration?

Comment veillera-t-on à ce que cet instrument soit utilisé de façon plus efficace et plus intensive? La ministre peut-il garantir que les CPAS pourront continuer à infliger une sanction en cas de non-respect d’un PIIS?

En 2016, il a été décidé de ne lancer un PIIS que pour les nouveaux dossiers. La note de politique générale mentionne un élargissement du PIIS. L’intervenante se demande dès lors si la ministre vise à étendre le PISS aux anciens dossiers. L’intervenante renvoie également à sa proposition de loi (DOC 55 0712/001) qui répond

wetsvoorstel (DOC 55 0712/001) dat specifiek tegemoet-komt aan de problemen die OCMW’s ondervinden bij het opstellen van een GPMI voor een persoon met een verslavingsproblematiek.

De spreekster mist verder ook voornemens om de socio-professionele integratievrijstelling (SPI) te optima-liseren. Het opzet van een SPI bestaat erin leefloonge-rechtigden laagdrempelig kennis te laten maken met de arbeidsmarkt zonder daar al te snel financiële gevolgen aan te verbinden (inzake de uitkering). Dit systeem wordt helaas heel weinig gebruikt. Mevrouw Van Peel stipt aan dat haar fractie een wetsvoorstel heeft klaarliggen dat dit systeem aanpast naar analogie met het Duitse en Nederlandse model. Hierbij krijgt de leefloongerechtigde bij start een groter bedrag bovenop het leefloon maar laat men dit bedrag in de tijd uitfaseren.

De spreekster wenst nog even dieper in te gaan op de verhoging van de IGO, die net zoals het leefloon zal verhoogd worden met 10,75 %. De spreekster merkt op dat het IGO (1 154 euro) reeds een relatief hoge bijstandsuitkering is wanneer men dit vergelijkt met het leefloon van een alleenstaande (959 euro). De spreek-ster is dan ook eerder verbaasd dat deze uitkering aan hetzelfde tarief wordt verhoogd. Om welvaartstoerisme te vermijden heeft de vorige regering voorwaarden ge-koppeld aan de IGO. Eén van die voorwaarden was de verblijfsvoorwaarde van 10 jaar. De spreekster merkt op dat het Grondwettelijk Hof deze voorwaarde heeft vernietigd maar hoopt dat de nieuwe regering – rekening houdend met de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof – deze voorwaarde opnieuw zal invoeren. Een an-dere voorwaarde is de controle op het wettelijk verblijf door de tussenkomst van de postbode. Op die manier kan men 80 % van de IGO-gerechtigden controleren.

De spreekster wil graag van de minister horen of ze deze controles proportioneel vindt en of ze deze zal verderzetten of eerder verminderen.

Mevrouw Van Peel mist in het hoofdstuk dakloosheid het instrument van de installatiepremie. De kruising van twee soorten wetgeving zorgt nu voor een discriminatie omdat men naargelang de soort instap in de premie een verschillend bedrag bekomt. In het ene geval gaat het om een premie per adres, in het andere geval om een premie per persoon op een adres. De N-VA-fractie heeft in dat kader een wetsvoorstel opgemaakt dat uitgaat van een premie per adres en bijkomende premies per inwonend kind. Dit zou volgens de spreekster kunnen gerealiseerd worden zonder budgetswijziging.

De spreekster steunt de verdere uitrol van de REMI-tool. Het is echter niet duidelijk hoe de minister zal nagaan spécifiquement aux problèmes que rencontrent les CPAS

lors de l’élaboration d’un PIIS pour une personne en proie à un problème d’assuétude.

L’intervenante déplore également l’absence de volonté d’optimiser l’exonération socioprofessionnelle (ESP).

L’objectif d’une ESP est de permettre aux bénéficiaires d’un revenu d’intégration de se familiariser facilement avec le marché du travail sans y lier trop rapidement des conséquences financières (en termes d’allocation).

Malheureusement, ce système est très peu utilisé.

Mme Van Peel souligne que son groupe a élaboré une proposition de loi qui adapte ce système par analogie avec les modèles allemand et néerlandais. Le bénéficiaire du revenu d’intégration recevra ainsi un montant plus élevé en plus du revenu d’intégration au début, mais ce montant sera progressivement supprimé.

L’intervenante souhaite encore aborder plus en pro-fondeur l’augmentation de la GRAPA, qui sera aug-mentée de 10,75 %, à l’instar du revenu d’intégration.

L’intervenante observe que la GRAPA (1 154 euros) constitue déjà une allocation sociale relativement élevée par rapport au revenu d’intégration d’un isolé (959 euros).

L’intervenante est dès lors plutôt surprise que cette allo-cation soit majorée selon le même taux. Afin d’éviter le

“tourisme de prospérité”, le gouvernement précédent a assorti la GRAPA de conditions. L’une d’entre elles était la condition de résidence de 10 ans. L’intervenante signale que la Cour constitutionnelle a annulé cette condition mais elle espère que le nouveau gouvernement la réin-troduira en tenant compte des observations de la Cour constitutionnelle. Une autre condition est le contrôle de la résidence légale par l’intervention du facteur. De cette manière, 80 % des bénéficiaires de la GRAPA peuvent être contrôlés. L’intervenante souhaiterait que la ministre l’informe quant à savoir si elle considère ces contrôles comme proportionnés et si elle va les poursuivre ou plutôt les réduire.

Mme Van Peel déplore l’absence de l’instrument de la prime d’installation dans le chapitre dédié au sans-abrisme. L’application croisée de deux types de législa-tion crée à présent une discriminalégisla-tion car on obtient un montant différent selon le type d’entrée dans le système.

Dans un cas, il s’agit d’une prime par adresse, dans l’autre, d’une prime par personne à une adresse. Le groupe N-VA a élaboré un projet de loi à cet égard qui part du principe d’une prime par adresse et de primes supplémentaires par enfant cohabitant. L’intervenante estime que cela pourrait être réalisé sans modifier le budget.

De spreekster steunt de verdere uitrol van de REMI-tool. Het is echter niet duidelijk hoe de minister zal nagaan

of deze middelen correct worden aangewend door de OCMW’s. Bovendien wordt er ook gesproken over een mogelijke link met het GPMI maar dit voornemen blijft

of deze middelen correct worden aangewend door de OCMW’s. Bovendien wordt er ook gesproken over een mogelijke link met het GPMI maar dit voornemen blijft

Documents relatifs