• Aucun résultat trouvé

View of « De naem van Waterloo klinkt immer evenzeer » De slag bij Waterloo in het poëtische oeuvre van Theodoor van Ryswyck (1811-1849)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Partager "View of « De naem van Waterloo klinkt immer evenzeer » De slag bij Waterloo in het poëtische oeuvre van Theodoor van Ryswyck (1811-1849)"

Copied!
16
0
0

Texte intégral

(1)

Samenvatting

In het poëtische oeuvre van de Antwerpse auteur Theodoor Van Ryswyck (1811-1849) zijn twee gedichten over de Slag bij Waterloo terug te vinden. “De dood van generael van Meerlen op het slagveld van Waterloo” en “Uitboezeming by den voorstel door Frankryk aen Belgie gedaen ter slechting van den Leeuw van Waterloo”

werden gepubliceerd in de respectieve dichtbundels Balladen (1843) en Politieke refereinen (1844). Dit artikel stelt een beknopte tekstuele analyse van deze twee Waterloogedichten voor. De focus ligt daarbij op de literaire representatie van de Slag bij Waterloo. In de slotbeschouwingen wordt die representatie gekoppeld aan het Vlaams cultuurnatio- nalisme, aan het 19e-eeuwse orangisme en aan het historische concept van de lieu de mémoire. Deze beperkte casestudy wil een aanzet zijn tot een meer literaire en tekst- analytische benadering van het Waterloothema in het onderzoeksveld van de Vlaamse en Nederlandse (cultuur)geschiedenis van de 19e eeuw.

Abstract

The poetic oeuvre of the Antwerp author Theodore Van Ryswyck (1811-1849) contains two poems about the Battle of Waterloo. “De dood van generael van Meerlen op het slagveld van Waterloo” (“The Death of General van Meerlen on the Battlefield of Waterloo”) and “Uitboezeming by den voorstel door Frankryk aen Belgie gedaen ter slechting van den Leeuw van Waterloo” (“Outburst by the Proposal of France to Belgium to Demolish the Lion of Waterloo”) were published in two of Van Ryswyck’s poetry volumes, respectively Balladen (Ballads, 1843) and Politieke refereinen (Political Re- frains, 1844). Pursuing a close analysis of both Waterloo poems, this article focuses on the literary representation of the Battle of Waterloo. In the concluding observations this representation is linked to Flemish cultural nationalism, to 19th-century Orangism and to the historical concept of the lieu de mémoire. This case study aims to contri- bute to a more literary and text-analytical approach of the Waterloo theme in the study of 19th-century Flemish and Dutch cultural history.

Adelheid C

eulemans

« De naem van Waterloo klinkt immer evenzeer »

De slag bij Waterloo in het poëtische oeuvre van Theodoor van Ryswyck (1811-1849)

Om dit artikel te citeren:

Adelheid Ceulemans, “‘De naem van Waterloo klinkt immer evenzeer!’. De slag bij Waterloo in het poëtische oeuvre van Theodoor van Ryswyck (1811-1849)”, in: Inter-

(2)

Sascha Bru (Ku leuven) Geneviève FaBry (UCL)

Agnès Guiderdoni (FNRS – UCL) Ortwin de GraeF (Ku leuven) Jan Herman (KU Leuven) Guido latré (UCL) Nadia lie (KU Leuven)

Michel lisse (FNRS – UCL) Anneleen massCHelein (KU Leuven) Christophe meurée (FNRS – UCL) Reine meylaerts (KU Leuven) Stéphanie Vanasten (FNRS – UCL) Bart Vanden BosCHe (KU Leuven) Marc Van VaeCK (KU Leuven)

Olivier ammour-mayeur (Université Sorbonne Nouvelle -–

Paris III & Université Toulouse II – Le Mirail) Ingo Berensmeyer (Universität Giessen)

Lars Bernaerts (Universiteit Gent & Vrije Universiteit Brussel) Faith BinCKes (Worcester College – Oxford)

Philiep Bossier (Rijksuniversiteit Groningen) Franca Bruera (Università di Torino)

Àlvaro CeBallos Viro (Université de Liège) Christian CHeleBourG (Université de Lorraine) Edoardo Costadura (Friedrich Schiller Universität Jena) Nicola CreiGHton (Queen’s University Belfast) William M. deCKer (Oklahoma State University) Ben de Bruyn (Maastricht University) Dirk delaBastita (Université de Namur) Michel delVille (Université de Liège)

César dominGuez (Universidad de Santiago de Compostella

& King’s College)

Gillis dorleijn (Rijksuniversiteit Groningen) Ute Heidmann (Université de Lausanne)

Klaus H. KieFer (Ludwig Maxilimians Universität München) Michael KolHauer (Université de Savoie)

Isabelle KrzywKowsKi (Université Stendhal-Grenoble III) Mathilde laBBé (Université Paris Sorbonne)

Sofiane laGHouati (Musée Royal de Mariemont) François leCerCle (Université Paris Sorbonne) Ilse loGie (Universiteit Gent)

Marc mauFort (Université Libre de Bruxelles) Isabelle meuret (Université Libre de Bruxelles) Christina morin (University of Limerick) Miguel norBartuBarri (Universiteit Antwerpen) Andréa oBerHuBer (Université de Montréal)

Jan oosterHolt (Carl von Ossietzky Universität Oldenburg) Maïté snauwaert (University of Alberta – Edmonton) Pieter Verstraeten ((Rijksuniversiteit Groningen)

ConseilderédaCtion – redaCtieraad

Anke Gilleir (KU Leuven) – Rédacteur en chef - Hoofdredacteur

Beatrijs Vanacker (KU Leuven), Sophie Dufays (UCL) – Secrétaires de rédaction - Redactiesecretarissen Elke d’HoKer (KU Leuven)

Lieven d’Hulst (KU Leuven – Kortrijk) david martens (Ku leuven)

Hubert roland (FNRS – UCL)

Matthieu serGier ((UCL & Factultés Universitaires Saint-Louis) Myriam wattHee-delmotte (FNRS – UCL)

Interférences littéraires / Literaire interferenties KU Leuven – Faculteit Letteren Blijde-Inkomststraat 21 – Bus 3331

B 3000 Leuven (Belgium)

ComitésCientifique – WetensChappelijkComité

(3)

“De naem van Waterloo klinkt immer evenzeer!”

De Slag bij Waterloo in het poëtische oeuvre van Theodoor Van Ryswyck

(1811-1849)

In 1864 werd het standbeeld van de Antwerpse dichter Theodoor Van Ryswyck (1811-1849) ingehuldigd in het Antwerpse stadspark. Twintig jaar later, in 1884, werd het beeld met veel feestgedruis en onder ruime publieksbelangstelling verplaatst naar de Yzeren Waag, voor de gelegenheid herdoopt tot Van Rijswijck- plein (en in 1976 tot Theodoor Van Rijswijckplaats). Hoewel Van Ryswyck in zijn tijd een bekend dichter was, is hij nu voor velen een nobele onbekende. Als de naam Van Ryswyck al een belletje doet rinkelen, is dat vooral vanwege de populaire Antwerpse burgemeester Jan Van Rijswijck (1853-1906), Theodoor Van Ryswycks neef.1

Theodoor Van Ryswyck werd geboren in Antwerpen op 8 juli 1811, als oudste zoon in een gezin van vijf kinderen. Hij bouwde een korte, maar productieve car- rière uit als dichter. Zijn debuutbundel, Eigenaerdige verhalen, uit 1837, luidde samen met Hendrik Consciences prozadebuut In ’t wonderjaer een nieuw literair tijdperk in:

dat van de Nederlandstalige, Vlaams-Belgische literatuur. Twaalf jaar later, op 7 mei 1849, overleed Van Ryswyck. Hij stierf krankzinnig, aan de gevolgen van syfilis en dementia praecox. Niettegenstaande zijn korte levensduur – hij werd slechts 37 jaar oud – schreef Van Ryswyck een behoorlijk omvangrijk literair oeuvre bij elkaar: zijn verzameld werk (voornamelijk gedichten) telt ongeveer 1190 pagina’s. Van Ryswyck staat geboekstaafd als de 19de-eeuwse volksdichter bij uitstek.2 Illustratief in dat opzicht is de typering als liereman, een benaming afkomstig van “Het liedje van den liereman”, het slotgedicht van zijn populaire dichtbundel Volksliedjes (1846).

Recentere publicaties typeren “den Door” als een onbeduidende 19de-eeuwse rij- melaar.3 De anekdotische, tendentieuze en ongenuanceerde beeldvorming over Van

1. Over Theodoor Van Ryswyck: Adelheid Ceulemans, Tussen Liereman en Literator: het poëtische oeuvre van Theodoor Van Ryswyck (1811-1849), Brussel, University Press Antwerp, 2015, o.a. 19.

2. Cf. August snieders, Dit sijn Snideriën, dat is Loef- ende Beeltwerc, Turnhout, Splichal, 1893, 73-74, 77. Snieders’ karakterisering is exemplarisch voor de laat 19de- en 20e-eeuwse beeldvorming rond de figuur en het oeuvre van Van Ryswyck.

3. Stefan Brijs, De vergeethoek, Amsterdam, Atlas, 2003, 97; Ada deprez, “Bouwstenen voor een geschiedenis van de 19de-eeuwse Vlaamse poëziebeoefening (van Willems tot De Mont)”, in:

Ada deprez, Walter GoBBers & Karel wauters (eds.), Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de negentiende eeuw, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 3 vol., III, 169-172; Guido Goedemé, “Ryswyck, Theodoor van”, in: Reginald de sCHryVer, Bruno de weVer & Gaston durnez (eds.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 3 vol., III, 2683-2684. Uitzonderingen op deze beeldvorming zijn: Willem Vanden BerG & Piet Coutte-

(4)

Ryswyck werd onlangs fundamenteel bijgesteld: Van Ryswyck was meer “literator”

dan “liereman”, zo blijkt uit een contextuele studie rond de persoon Van Ryswyck en uit een grondige tekstuele analyse van zijn gedichten.4

Portret Theodoor Van Ryswyck (M. Verswyvel, 1853, kopergravure op papier) Letterenhuis Antwerpen, PlanexKP/R986/71527, 52560; PlanexGP/X1/47321

In Van Ryswycks poëtische oeuvre zijn twee gedichten over de Slag bij Waterloo terug te vinden: “De dood van generael van Meerlen op het slagveld van Waterloo” en “Uitboezeming by den voorstel door Frankryk aen Belgie gedaen ter slechting van den Leeuw van Waterloo”. Deze gedichten werden gepubliceerd in de respectieve dichtbundels Balladen (1843) en Politieke refereinen (1844). Alvorens beide dichtstukken in druk verschenen, droeg Van Ryswyck ze voor tijdens vergaderingen van het Antwerpse genootschap De Olyftak, dat hij in 1835 had opgericht met zijn collega-auteur Michiel Van der Voort. De data waarop Van Ryswyck zijn Waterloogedichten voordroeg, zijn traceerbaar in het eerste verslagboek van de Olyftak (1835-1843), dat wordt bewaard in het Letterenhuis te Antwerpen.5 Op 5 juli 1840 was “De Leeuw van Waterloo” te horen, ofte de “Uitboezeming by den voorstel door Frankryk aen Belgie gedaen ter slechting van den Leeuw van Waterloo”; het gedicht verscheen dat jaar ook in de eerste jaargang van de literaire periodiek De Noordstar.6 Op 15 juli 1843 bracht Van Ryswyck een “fragment” uit

nier, Alles is taal geworden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900, Amsterdam, Bert Bakker, 2009, 349-358; Karel wauters, “Terugblik op een tragisch dichtersbestaan”, in: Pierre delsaerdt

& Marcus de sCHepper (eds.), Letters in de boeken. Liber Amicorum Ludo Simons, Kapellen, Pelckmans, 2004, 318-328.

4. Adelheid Ceulemans, Tussen Liereman en Literator. Onderstaande analyse van de twee Wa- terloogedichten van Van Ryswyck is deels gebaseerd op Adelheid Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, 132, 214-215, 218-219, 226-227, 389, 426-427.

5. Letterenhuis Antwerpen, O245, Handschriften.

6. Het gedicht staat in De Noordstar 1840, 1, 2, 90-92.

(5)

“Waterloo” voor zijn literaire confraters in De Olyftak, waarschijnlijk de verkorte titel van “De dood van generael van Meerlen op het slagveld van Waterloo”. Dit soort voordrachten was overigens geenszins ongewoon: verschillende gedichten van Van Ryswyck (en van vele andere 19de-eeuwse auteurs) beleefden een mondelinge première in genootschapsverband alvorens ze werden gepubliceerd. De voordracht was een testcase voor een geletterd publiek van collega-literatoren, de aankondiging van een nakende publicatie en ook een manier om zich als dichter te doen gelden in literaire kringen.

In dit artikel wordt een beknopte tekstuele analyse van de twee Waterloo- gedichten van Van Ryswyck voorgesteld. De focus ligt daarbij op de representatie van de Slag bij Waterloo. In de slotbeschouwingen wordt die tekstuele representatie gekoppeld aan het Vlaams cultuurnationalisme, aan het 19de-eeuwse orangisme en aan het historische concept van de lieu de mémoire.

1. “d

edoodvangeneraelvan

m

eerlen

1.1. Balladen

In Van Ryswycks bundel Balladen kan men twee types van gedichten onder- scheiden. Een eerste groep bestaat uit romantische gedichten, die dikwijls in de mid- deleeuwen worden gesitueerd, en uit vertalingen, navolgingen of bewerkingen van oude volksverhalen. Daarnaast bevat de bundel een aantal epische heldenstukken die zich afspelen in de 16de eeuw en een Vlaamse, cultuurnationalistische bood- schap bevatten. In deze dichtwerken houdt Van Ryswyck een lofzang op taal en natie, en hangt zijn betoog op aan de vaderlandse helden die een hoofdrol opeisen in de gedichten (bijvoorbeeld de geuzen, Johan van Marnix, Karel de Stoute). Het gebruikte vocabularium, de retorische stijl en de inhoudelijke topoi passen perfect binnen de krijtlijnen van het 19de-eeuwse, cultuurnationalistische normenstelsel en zijn herkenbaar in vele andere Vlaamse teksten van dat ogenblik. 7

“De dood van generael van Meerlen” behoort tot die tweede groep van gedichten (zij het dat dit stuk zich niet in de 16de, maar in de vroege 19de eeuw afspeelt). Van Ryswyck doet het relaas van de Slag bij Waterloo en, zoals uit de titel blijkt, zoomt hij in op de dood van generaal van Merlen. Van Merlen was een Antwerpse generaal die nog gediend had onder Napoleon tijdens de Slag bij Leip- zig (1813). Toen Lodewijk xViii in 1814 de Franse troon besteeg, nam Van Merlen ontslag uit de Franse krijgsmacht, trad toe tot het Nederlandse leger en vocht zo bij Waterloo tegen zijn Franse oud-strijdmakkers. Hij overleed op het slagveld, dodelijk getroffen door een kanonskogel.8 In het nawoord van Balladen wijst Van Ryswyck

7. Over topoi en jargon van het romantisch cultuurnationalisme: Adelheid Ceulemans, “‘Ei!

Jongens van Vlaanderen!’ Retorische analyse van de nationaal-politieke teksten van Albrecht Roden- bach in Het Pennoen (1878-1879)”, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Neder- landse Taal- en Letterkunde, 2009, 119, 1, 8-14; Adelheid Ceulemans, “Theodoor Van Ryswyck: een vreemde eend in de Vlaamse bijt? Antigonus, of De volksklagten (1841)”, in: Spiegel der Letteren, 2011, 53, 4, 461-491; Joep leerssen, De bronnen van het vaderland. Taal, literatuur en afbakening van Nederland 1806-1890, Nijmegen, Vantilt, 2006, 9-14.

8. Janneke weijermars, Stiefbroeders. Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I, Hil- versum, Verloren, 2012, 53.

(6)

overigens deemoedig op een behoorlijk pertinente spelfout: Van Merlens naam is in het gedicht te zijner ere foutief gespeld, namelijk met dubbele “ee” in plaats van enkele “e”.

Titelblad Balladen (1843), Exemplaar Adelheid Ceulemans

1.2. Inhoudelijke en stilistische eigenschappen

In “De dood van generael van Meerlen” verwerkte Van Ryswyck expliciet een aantal inhoudelijke en stilistische gemeenplaatsen van het romantisch cultuurnatio- nalisme. Zo onder meer de verwijzing naar het roemrijke voorbeeld van de Vlaamse voorouders (zoals Van Merlen); het benadrukken van de tegenstelling tussen de

“eigen bodem” en “vreemde kusten”;9 het verwoorden van cultuurnationalistische denkbeelden aan de hand van familiemetaforen (“Onzer vaedren grond”, “Belgies kroost”);10 de veelvuldige referentie aan de onderdrukking van het Belgenvolk door buitenlandse “dwingelanden” (zoals de Spanjaarden) in het verleden – de Belgische onafhankelijkheid maakte een einde aan de “slavernij”.11 In 1815, niet zo heel lang geleden vanuit Van Ryswycks perspectief, barstte er opnieuw een oorlog los, “ydle hoop na zoo veel tegenspoeden!”: Napoleon, ofte de “Korzikaen, gewoon aen roof en moord”, sloeg weer de trom.12

De stijl van dit gedicht wordt bepaald door opsommingen, anaforen, paral- lelle zinsconstructies, een hoog ritme, onomatopeeën, alliteraties en (eind)rijmen, vaak om een spanningsboog op te bouwen en dan uit te monden in een climax;

stijlfiguren en klankpatronen worden in eerste instantie ingezet om een versterkend, intensiverend effect te bewerkstelligen. Enkele voorbeelden:13

Zy staren rond, de schrik bekruipt hun leên:

Zy zoeken om, vertwyflen en vertragen, Zy gillen ’t uit, hun veldheer ligt verslagen!

9. Theodoor Van ryswyCK, Balladen, Antwerpen, Van Dieren, 1843, 135.

10. Ibid., 142, 149.

11. Expliciete referenties aan “dwingelanden” en “slavernij”: ibid., 131, 132, 142, 155.

12. Ibid., 130.

13. Ibid., 149-150, 149, 145.

(7)

Door ’s vyands lood verpletterd en vermaeld…

De kruidvlam licht, de donder speelt weêr voort, De schrootbui giert en ratelt in de hoopen De kogel treft, en lans en zwaerden dropen Van brein en bloed na elken nieuwen slag.

De ontvleeschde hand gaf aen de teugel vlugt;

De helmstaert streek zich uit in ’t ruim der lucht;

De hoefslag deed en stof en vonken stygen.

Het klingelen der wapens en het hygen

Van ’t schuimend paerd; het dof en doodsch gekras, Van ’t rammelend gebeente in ‘t hol kuras;

Evenals vele andere 19de-eeuwse dichters schuwt Van Ryswyck pathos niet, bijvoorbeeld in de dramatische uitroep “Hy was niet meer!”, bij de dood van Van Merlen.14 Origineel, of toch enigszins bijzonder op stilistisch vlak is de introductie van een twee bladzijden tellend “marschlied”.15 Deze insertie vormt een aangename afwisseling in het geheel van de tekst: de typische liedvorm (met een regelmatig rijmschema en ritme) leidt de lezer (of luisteraar) even af, verstrooit hem een ogen- blik, en brengt een moment van rust in de vaak gezwollen romantische heldenepiek.

Titelblad Politieke refereinen (1844), Exemplaar Universiteitsbibliotheek Antwerpen, MAG 42 S 12

14. Ibid., 150.

15. Ibid., 146-148.

(8)

1.3. Nationaliserende doelstelling

Dit gedicht heeft in de eerste plaats een nationaliserende doelstelling: de dich- ter wil een literaire bijdrage leveren aan de constructie van een Vlaams-Belgische identiteit.16 Een veelzeggend voorbeeld: “‘Vloeit het bloed van uwe vaedren, / ‘U nog echt door hart en aedren / ‘Op dan, voor uw volksbestaen!’”17 Die doelstelling verwoordt Van Ryswyck uitdrukkelijk, in de ik-vorm, in het nawoord van Balladen:

de door hem beschreven krijgstaferelen in “De dood van generael van Meerlen”

zijn “niet heel en al historisch”, aldus het lyrische ik. Dat was ook niet zijn bedoe- ling: “ik heb slechts een offer op het altaer der nationaliteit willen plengen”.18 De dichter laat de Vlaams-Belgische natievormende doelstelling prevaleren boven his- torische accuratesse en vormt daarmee geen uitzondering onder de 19de-eeuwse Vlaamse en bij uitbreiding Europese schrijvers. Feit werd meer dan eens ingeruild voor fictie in het romantische cultuurnationalisme van de 19de eeuw. Invention of tradition is uitgegroeid tot een kernbegrip in de studie van de 19de-eeuwse nationali- teits- en identiteitsgeschiedenis.19

Van Ryswyck hanteert in zijn poëzie een aantal retorische strategieën om die nationaliserende doelstelling te realiseren: hij tracht discursief, via zijn gedichten, een Vlaams-Belgisch nationaal bewustzijn te ontwikkelen, bijvoorbeeld door morele eigenschappen te koppelen aan (sub)nationale identiteiten. Franstalige personen, de Franse taal, de Franse aard en zeden zijn moreel verderfelijk en verwerpelijk.

Tegenover de “slechte” Fransen en Franstaligen staan de “goede” Vlamingen.

Zij beschikken over een aantal oer-Vlaamse kwaliteiten, eigen aan dé Vlaamse volksaard, zoals moed, eerlijkheid en deugdzaamheid. Via deze eenvoudige morele tegenstelling kon het denken in nationale categorieën makkelijker ingang vinden in de Vlaamse geesten.20 Deze strategie past Van Ryswyck ook toe in “De dood van generael Van Meerlen”: Napoleon is het prototype van de slechte, valse, heerszuchtige Fransman, Van Merlen is een Vlaamse held, die haast goddelijke eigenschappen krijgt toegedicht – hij is als het ware de incarnatie van de Vlaams- Belgische volksaard.

16. Cf. o.a. Adelheid Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, 669-672 (“Stadsdichter en natievormer”); Piet Couttenier, “Nationale beelden in de Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw”, in: Kas deprez & Louis Vos (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Antwerpen, Houtekiet, 1999, 60–69; Joep leerssen, De bronnen van het vaderland, 13-14 (“Letterkunde en identiteitsgeschiedenis”).

17. Theodoor Van ryswyCK, Balladen, 135.

18. Ibid., 252.

19. Eric HoBsBawm, Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality, Cambridge, Cambridge University Press, 1990. Op de these van Eric Hobsbawm werd kritiek geleverd door onder meer Anthony D. Smith: Anthony D. smitH, Theories of nationalism, New York, Harper & Row, 1971; Anthony D. smitH, National identity, Harmondsworth, Penguin, 1991. Cf. het debat tussen constructivisten (o.a. E. Hobsbawm) en primordialisten (o.a. A.D. Smith): Joep leerssen, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2006, 143-145.

20. Adelheid Ceulemans, Verklankt verleden. Vlaamse muziektheaterwerken uit de negentiende eeuw (1830-1914), Brussel, University Press Antwerp, 2010, 125-126; Adelheid Ceulemans, Tussen Liere- man en Literator, 670.

(9)

1.4. Het voorbeeld van Waterloo

Aan de Slag bij Waterloo geeft Van Ryswyck extra gewicht door herhaaldelijk te wijzen op de internationale draagwijdte ervan. Hij noemt Hannover, Pruisland, de Schotten, de Bataven, Oranje, Nassau, Nederland, maar ook de Mamelukken (islamitische militairen), de Neva (een rivier in Rusland), Sint-Petersburg, de Kozak- ken, de Tartaren, de Donau en de Rijn.21 Een van die nationaliteiten geniet duide- lijk de Vlaamse voorkeur: de Vlaamse Belgen (een anachronisme in 1815) vochten zij aan zij met de Bataven, de Nederlanders, of nog de Oranjestrijders. Belgen en Bataven worden vaak samen genoemd, als één volk: “‘Op! o Belgen en Bataven!’ / Riep Oranje tot zyn braven, / Tot het Nederlandsche volk”22 – een duidelijke allusie op het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830), waarin Nederlanders en Belgen werden verenigd onder het bestuur van Willem I. Van Merlen, de held van het verhaal, strijdt naast zijn broeder, de prins van Oranje, die evenzeer op een heroïsche manier wordt beschreven en bejubeld.23 De dichter verwerkte zijn sym- pathie voor de Nederlanders ook in de volgende verzen:

Ach! Nederland dat van den martelslag, Te diep geraekt en nog te bloeden lag,

Moest weêr ten proei aen vreemde en wreede horden, Vertrapt, vergruisd en overweldigd worden!24

Het is overigens geen toeval dat Van Ryswyck voor een motto van Vondel kiest om dit episch dichtstuk in te leiden, meer bepaald een passage uit “Op Vladis- laus, Koning van Polen en Zweden”: “Wie verf en oly zoekt tot zulk een schilderye / Hy menge stof met bloed…”25 Ook de andere epische dichtstukken in Balladen worden ingeleid door Noord-Nederlandse motto’s van Helmers, Vondel en Feith (hoewel Van Ryswyck het motto van “De watergeuzen” toeschrijft aan Cornelis Loots in plaats van aan Rhijnvis Feith).26 Kennelijk moest het Noord-Nederlands patriottisme als voorbeeld dienen en het Vlaamse (sub)natiegevoel aanzwengelen.

De dichter verwijst ook naar lokale of regionale plaatsen in “De dood van generael Van Meerlen”: hij noemt niet alleen Vlaanderen en België, maar ook “Bra- bands velden”. In het nawoord refereert Van Ryswyck expliciet aan de Antwerpse roots van Van Merlen. Hij meldt dat de dood van Van Merlen door het volk werd verhaald en alludeert zo op de orale (Antwerpse) volksoverlevering. Met zijn ballade hoopt Van Ryswyck “den naem van den Antwerpschen held te vereeuwigen”.27 De verbinding van een lokale aan een (sub)nationale identiteit, is eveneens een reto- rische strategie in de (literaire) natie- en identiteitsvorming. Historisch onderzoek

21. Theodoor Van ryswyCK, Balladen, 134, 152.

22. Ibid., 135.

23. Ibid., 140-141.

24. Ibid., 131. Let in dit citaat ook op de hierboven genoemde stijlkenmerken (o.a. alliteratie

“vreemde en wreede”, “vertrapt, vergruisd”, met versterkend effect).

25. Ibid., 129. Cf. Joost Vanden Vondel, Al de dichtwerken van Joost van Vondel. Naar tijdsorde gerangschikt en in de hedendaagsche spelling uitgegeven, met inleiding en aanteekeningen van Dr. J. Van Vloten, Schiedam, Roelants, 1864-1866, 2 vol., I, 612.

26. Adelheid Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, 218.

27. Theodoor Van ryswyCK, Balladen, 152.

(10)

heeft aangetoond dat de lokale identiteit nog lange tijd werd geprefereerd boven, of beter, nog lange tijd meer werd “aangevoeld” dan de subnationale identiteit in het 19de-eeuwse Vlaanderen. 28 In het oeuvre van Van Ryswyck fungeert de lokale identiteit als een springplank, of beter, als een opstapje tot de Vlaamse subnationale identiteit die zich langzaam maar zeker ontwikkelde. De Vlaams-Belgische identiteit werd aldus discursief geconstrueerd door ze te koppelen aan de bekende en door- leefde lokale identiteit.29

In het laatste deel van het gedicht neemt het lyrische ik zelf het woord:

Wanneer ik eenzaem zit te denken, Het onheilbarend heden vloek;

’t Verleden opdaeg voor myn wenken, Der oudren glorie na wil denken, En zegenryker dagen zoek;

Die ’t vaderland ter eer verstrekken, En de aendacht nog der vreemden wekken;

Dan komt my ook de junyslag, Welligt eens voor de starend oogen;

En dan in geestdrift opgetogen, Roep ik: - o glorieryke dag!30

Het is de dag “toen de Belg het laetst deed blyken, / Dat hy zyn afkomst waerdig was; / Dat hy zyn oudren kan gelyken, / En voor geen volk de vlag moet stryken”.31 De roemrijke overwinning die de Belgen en inzonderheid de Vlaamse Belgen, met Van Merlen op kop, samen met de Nederlanders behaalden bij Water- loo moet de huidige (19de-eeuwse) generatie tot voorbeeld strekken en zo bijdragen tot de ontwikkeling van een Vlaams-Belgisch bewustzijn, een gevoel van nationale trots. Helaas, roept het lyrische ik uit: “Wat kan des vaders arbeid gelden, / Als ’t kind de vruchten niet bewaekt?”32 of nog:

Ach! Waterloo is reeds vergeten!

Weêr wint de vyand voet aen voet:

Weêr kruipen we aen der slaven keten;

En ’t volksbestaen, zoo zeer bepleten, Zoo duer herkregen met ons bloed,

28. Harry Van VeltHoVen, “De historiografie over de Vlaamse beweging: ideeëngeschiede- nis, machtsstrijd, natievorming”, in: Guy VantHemsCHe, Machteld de metsenaere & Jean-Claude BurGelman (eds.), De Tuin van Heden. Dertig jaar wetenschappelijk onderzoek over de hedendaagse Belgische samenleving. Een bundel studies aangeboden aan professor Els Witte naar aanleiding van haar emeritaat, Brussel, VUB Press, 2007, 233-263. Zie ook Marnix Beyen & Maarten VanGinderaCHter, Nationhood from below: Europe in the long nineteenth century, Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2012.

29. Cf. Adelheid Ceulemans, “Artistieke ontmoetingsplaatsen in de poëzie van Theodoor Van Ryswyck (1811-1849)”, in: Inge Bertels, Jan Hein Furnée, Tom sintoBin & Hans VandeVoorde

(eds.), Tussen beleving en verbeelding. De stad in de negentiende-eeuwse literatuur, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2013, 109.

30. Theodoor Van ryswyCK, Balladen, 154.

31. Ibidem.

32. Ibid., 155.

(11)

Verzwakt en waggelt weêr aen brokken…33

De exemplarische heldenmoed en vaderlandsliefde die de Vlaamse voo- rouders toonden in Waterloo worden niet nagevolgd in het heden, het voorbeeld van Waterloo lijkt vergeten. Nu, anno 1843, worden de Vlaamse Belgen immers opnieuw overheerst door de Franse taalgroep: het Vlaamse volksbestaan wordt be- dreigd door de Franstalige overheersing in de jonge Belgische natiestaat.

2. “

tersleChtingvanden

l

eeuWvan

W

aterloo

2.1. Inhoudelijke en stilistische eigenschappen

Evenals in “De dood van generaal van Merlen” komen in “Uitboezeming by den voorstel door Frankryk aen Belgie gedaen ter slechting van den Leeuw van Waterloo” heel wat topoi voor uit het literair-romantische, Vlaamse cultuurnationa- lisme: bijvoorbeeld de Noord-Zuid tegenstelling, de contradictie tussen de “eigen boôm” en “de vreemdeling”, de verwijzing naar het glorieuze voorbeeld van de voorouders, en het gebruik van familiale metaforen om de natiestaat of landgeno- ten te benoemen (vaderland, broeders, magen).34 Ook pathos is nooit veraf in dit gedicht, wat al blijkt uit de titel. Eén bepaalde gebeurtenis leidt tot een romantisch- poëtische uitboezeming – er moet de dichter iets van het hart, zo suggereert deze titel.

De actuele gebeurtenis die de aanleiding voor dit gedicht vormde, was, zoals de ondertitel aangeeft, “den voorstel door Frankryk aan Belgie gedaen ter slechting van den Leeuw van Waterloo”. De Leeuw van Waterloo was een bij uitstek (Noord-) Nederlands gedenkteken; het beeld was opgericht onder het bestuur van Willem I (bij koninklijk besluit van 11 december 1815) ter herdenking van Napoleons ne- derlaag bij Waterloo.35 Na de revolutie van 1830 waren er zowel bij de Belgische nationalisten als bij de Belgische francofielen (die pleitten voor een aansluiting bij Frankrijk) voorstanders om het standbeeld van de Leeuw te verwijderen. Kamer- lid Alexandre Gendebien, bijvoorbeeld, bracht het voorstel op de parlementaire agenda tijdens de zitting van 28 december 1832. De “slechting” van de Leeuw was voor Gendebien geen symbolische prelude op een Belgische hereniging met Frankrijk – hij was een verdediger van de Belgische onafhankelijkheid – maar wel een blijk van waardering voor de Franse natie en van afkeer van het Noord-Ne- derlandse bestuur. Gendebiens voorstel werd niet goedgekeurd door het Belgische parlement (onder meer om de relaties met Groot-Brittannië niet onder druk te zetten).36 Van Ryswycks gedicht is zeker geen rechtstreekse reactie; hij schreef zijn

“Uitboezeming” acht jaar na Gendebiens parlementair voorstel, in 1840 (zo blijkt uit de voordracht in De Olyftak, de publicatie in De Noordstar en uit de datering van

33. Ibidem.

34. Theodoor Van ryswyCK, Politieke refereinen, Antwerpen, Van Dieren, 1844, 16-17.

35. Philippe raxHon, “De leeuw van Waterloo. Een trefpunt van verleden, heden en toe- komst”, in: Jo tolleBeeK, Geert Buelens, Gita deneCKere, Chantal Kesteloot & Sophie de

sCHaepdrijVer (eds.), België. Een parcours van herinnering, Amsterdam, Bert Bakker, 2008, 2 vol., I, 181.

36. Ibid., 185.

(12)

het gedicht in Politieke refereinen). De naam Gendebien wordt ook nergens in het dichtstuk genoemd. Els Witte wees er evenwel op, in haar recente studie over het orangisme, dat er ook in de jaren 1840 verschillende voorstellen werden gelanceerd om de leeuw van Waterloo te “slechten”37 – meer dan waarschijnlijk verwijst de

“Uitboezeming” naar een van die voorstellen. Alleen al uit het feit dat Van Ryswyck pleit voor het behoud van het leeuwenstandbeeld, dat daar was geplaatst door Wil- lem, blijkt diens orangisme. In de tekst zelf expliciteert het lyrische ik nog eens dat de Belgische generaal Van Merlen sneuvelde “naest Oranjes zyde” op het slagveld van Waterloo.38

De aanleiding uit de politieke actualiteit heeft dit gedicht gemeen met de andere teksten in de dichtbundel Politieke refereinen, maar op stilistisch vlak zijn er opvallende verschillen. In “Uitboezeming” zijn er geen of weinig sporen van ge- vatte humor, komische woordspelletjes, luimig cynisme of humoristisch verwoorde kritiek – typerende eigenschappen van Van Ryswycks Politieke refereinen. Het taalge- bruik is meer poëtisch dan in vele andere teksten uit de dichtbundel. Vlaanderen is bijvoorbeeld “zwak en wanklend riet”, Frankrijk een “trotschen Ceder”.39 Blijkbaar noopt het onderwerp van deze “Uitboezeming” Van Ryswyck tot een ander regis- ter. Humor wordt in deze tekst niet om komische redenen gebruikt: de ironie heeft vooral een kritische functie.40

2.2. De symboolwaarde van Waterloo

Vooral in het tweede deel van het gedicht verlegt Van Ryswyck zijn focus van de concrete gebeurtenis, de Slag bij Waterloo, naar een abstracter niveau. Hij wijst vooral op de eeuwige symboolwaarde van de veldslag:

Doch, scheert den bodem kael, verbryzelt zuil en steenen, Beukt graf en opschrift weg, houwt pael en treurwilg neêr, En voert de beenderen naer Etna’s vuerpool henen, De naem van Waterloo klinkt immer evenzeer!41

Ook als alle uiterlijke sporen, als de materialiteit van de veldslag verdwijnt – wat het voorstel ter “slechting” van het monument impliceert – blijft de slag onderdeel uitmaken van het collectieve, Vlaams-Belgische geheugen. Van Ryswyck werkt dit denkspoor verder uit: toen het “kozakkenheir” een overwinning behaalde op het Franse leger van Napoleon (tijdens de Russische campagne van Napoleon in 1812), “Is toen Arcole’s brug niet ongeroerd gebleven? / Liet men Vendome’s pael niet op zyn grondvest staen?”42 Na het verlies van de Fransen, werden de Franse

37. Els witte, Het verloren koninkrijk: het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie 1828-1850, Antwerpen, De Bezige Bij, 2014, 482-483.

38. Theodoor Van ryswyCK, Politieke refereinen, 18.

39. Ibid., 17.

40. Linda Hutcheon spreekt in dit verband over de “transideologische” aard van ironie: Linda HutCHeon, Irony’s Edge. The Theory and Politics of Irony, Londen, Routledge, 1994, 10, 16, 27.

41. Theodoor Van ryswyCK, Politieke refereinen, 18.

42. Ibid., 19.

(13)

monumentale symbolen wel in ere gehouden (de Pont d’Arcole en de Colonne Ven- dôme), maar nu zou het symbool van de overwinning bij Waterloo op de Fransen neergehaald moeten worden:

Kom, trotsche vreemdling, kom! met tygers en hyenen, En delf de lyken op, en wroet het slagveld plein;

Zoo lang het menschdom door het zonlicht wordt beschenen, Blyft Waterloo bekend door heel de wereld henen;

Ons zal het steeds ten troost, en u ten schande zyn!43

Uiteindelijk maakt het niet veel uit, klopt Van Ryswyck zich op de borst:

zelfs als de materialiteit van Waterloo verdwijnt (de lijken verdwijnen, het slagveld wordt leeg gewroet), dan nog zal Waterloo “door heel de wereld henen” bekend staan als een schandvlek op het Franse blazoen, en als een glorierijke overwinning in de geschiedenis van de Vlaamse en Nederlandse natie. In tegenstelling tot in “De dood van generael Van Merlen” wordt in dit gedicht geappelleerd aan de tijdloze symboolwaarde van de Slag bij Waterloo.

s

lotbesChouWingen

Van Ryswyck is uiteraard niet de enige Vlaamse dichter uit de 19de eeuw die over Waterloo schreef. In 1840 publiceerde Prudens Van Duyse, bijvoorbeeld, eve- neens een gedicht over “De Waterloosche Leeuw”, in de bundel Vaderlandsche poëzy.

Ook ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) versche- nen er vele Waterloogedichten, zowel van Vlamingen als van Nederlanders. In ge- dichten van Noord-Nederlandse auteurs moest de Slag bij Waterloo het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ondersteunen en legitimeren, onder meer door de verbroedering van Belgen en Nederlanders op het slagveld te benadrukken en door de heldencultus rond de Prins van Oranje (de zoon van koning Willem I).

Symptomatisch voor de Zuid-Nederlandse, Vlaamse Waterloopoëzie uit die periode is de naar binnen gekeerde blik: de roemrijke dood van de Antwerpse generaal Van Merlen stond vaak centraal (vooral in gedichten van Antwerpse dichters); er werd vooral gefocust op de rol van de Belgen, de “Vlaenderlingen” tijdens de slag.44

Het eerst besproken gedicht van Van Ryswyck, “De dood van generael van Meerlen op het slagveld van Waterloo”, zet die tendens enigszins verder – weliswaar in de Vlaams-Belgische context (in plaats van het Verenigd Koninkrijk der Neder- landen). De romantische, cultuurnationalistische clichés, de hagiografische beschrij- vingen van generaal Van Merlen en de overwinning van de geallieerde troepen, voo- ral dankzij de heldendaden van Vlamingen, moeten bijdragen tot de ontwikkeling van een Vlaams-Belgisch (sub)nationaal bewustzijn. De Slag bij Waterloo wordt in

“De dood van generael van Merlen” ingezet in het literaire natievormingsproces: de Vlaams-Belgische natie wordt historisch gelegitimeerd, krijgt ouderdomspapieren

43. Ibidem.

44. Janneke weijermars, Stiefbroeders, 49-57.

(14)

door de roemrijke overwinning van het Vlaams-Belgische volk – wederom: een ana- chronisme – op het Franse leger bij Waterloo. Historiciteit is in dezen ondergeschikt aan de natievormende doelstelling, zo stelt de dichter onomwonden in de epiloog.

Dat is allerminst uitzonderlijk; de Guldensporenslag, bijvoorbeeld, werd op een soortgelijke manier “gebruikt” door Hendrik Conscience in De Leeuw van Vlaenderen (1838). Opvallend is wel dat het in het geval van Waterloo om een gebeurtenis uit het recente verleden gaat. Doorgaans ging men verder terug in het verleden – vaak de middeleeuwen – om de natie te legitimeren.

De Vlaams-Belgische identiteit waaraan Van Ryswyck in dit gedicht ap- pelleert, is niet eenduidig, of beter “eenlagig” nationaal: ze wortelt in de humus van een doorleefd lokaal identiteitsaanvoelen (Antwerpen) en wordt geconstrueerd in de (internationale) (tegen)spiegel van de omringende buurlanden.45 “De dood van generael van Merlen” getuigt heel duidelijk van een anti-Frans en orangistisch ideologisch gedachtegoed.

Aldus illustreert dit episch dichtstuk een aantal belangrijke tendensen in de Vlaamse 19de-eeuwse cultuur en literatuur: het Vlaamse cultuurnationalisme, de uiterst belangrijke functie van het verleden daarin (Slag bij Waterloo), de interactie tussen een nationale en een lokale identiteit, en niet het minst het orangisme dat, zo is gebleken uit de reeds genoemde studie van Witte, nog tot ver in de 19de eeuw prominent aanwezig was in Vlaanderen, niet het minst in het literair-culturele veld.

Het tweede gedicht, “Uitboezeming”, toont soortgelijke eigenschappen (Vlaams cultuurnationalisme en bijhorende topoi, orangisme, recuperatie van het verleden, in casu de Slag bij Waterloo), maar graaft dieper in het slagveld van Waterloo dan “De dood van Generael van Merlen”, dat in zeer concrete bewoordingen één bepaald tafereel uit de veldslag navertelt. De “Uitboezeming” heeft een politiek feit uit de actualiteit als uitgangspunt, maar mondt uit in een meer geabstraheerde boodschap over de tijdloze en collectieve symboolwaarde van Waterloo. Het voor- stel om het standbeeld van de Leeuw te verwijderen, leidt tot een reflectie op de resonantie van Waterloo in het culturele geheugen van de Belgische en de – op dat ogenblik nog prille, in volle ontwikkeling zijnde – Vlaamse (sub)natie.46 Of nog: over de functie van Waterloo als lieu de mémoire, en de rol die een materiële verschijningsvorm daarin speelt. Van Ryswyck stelt dat een bepaalde gebeurtenis deel kan worden van het nationale herinneringspatrimonium, ook zonder materiële relicten van de gebeurtenis in kwestie: de materialiteit van de slag kan als het ware evolueren tot een tijdloze symboolwaarde. Het collectieve geheugen behoeft dus geen tastbare nalatenschap – hoewel, dat staat buiten kijf, Van Ryswyck duidlijk pleit voor het behoud van het standbeeld, om Vlaams-Belgische én orangistische redenen. Ook in dit gedicht is het opvallend dat het een zeer recente gebeurtenis betreft; amper 25 jaar na de Slag stelt Van Ryswyck Waterloo al voor als een lieu de mémoire (weliswaar niet in die bewoordingen).

45. Adelheid Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, 671-672; Lotte jensen, “Verzetsliterat- uur en nationale identiteit, 1806-1813”, in: Nele BemonG, Mary KemperinK & Tom sintoBin (eds.), Naties in een spanningsveld. Tegenstrijdige bewegingen in de identiteitsvorming in negentiende-eeuws Vlaanderen en Nederland, Hilversum, Verloren, 2010, 130-134.

46. Jo tolleBeeK, “‘Vaut le voyage’, De Belgische plaatsen van herinnering”, in: Jo tolle-

BeeK, Geert Buelens, Gita deneCKere, Chantal Kesteloot & Sophie de sCHaepdrijVer (eds.), België. Een parcours van herinnering, Amsterdam, Bert Bakker, 2008, 2 vol., I, 19.

(15)

Tot slot. In het onderzoeksveld van de Vlaamse en Nederlandse (cultuur) geschiedenis van de 19de eeuw lijkt het Waterloothema vooral vanuit historisch (of militair-historisch) perspectief te zijn bestudeerd.47 De literatuur was daarbij van secundair belang: als er literaire werken aan bod kwamen, was dat vaak in functie van een historische vraagstelling of aan de hand van een historische onderzoeksmethode (inhoudelijk, als bron of getuigenis).48 Het zou de moeite lonen 19de-eeuwse teksten over Waterloo (zowel proza als poëzie) op een literaire, tekst-analytische manier te bestuderen. Op die manier kan worden nagegaan hoe schrijvers de Slag bij Waterloo literair en stilistisch vormgaven en wat die literaire representatie vertelt over de functie, recuperatie en interpretatie van de Slag in de 19de eeuw.49 Dat soort onderzoek zou onze blik op de culturele en literaire verwerking van Waterloo verbreden en verdiepen. Deze casestudy, van slechts twee gedichten uit één oeuvre, is daartoe slechts een bescheiden aanzet.

adelHeid Ceulemans

University of Antwerp, Belgium

47. Naar aanleiding van het herdenkingsjaar 2015 verschenen er verschillende historische publicaties over Waterloo, o.a. Jurriën de jonG, Ben sCHoenmaKer & Jeroen Van zanten, Waterloo, 200 jaar strijd, Amsterdam, Boom, 2015; Louis Ph. sloos, Onze slag bij Waterloo: de beleving van de over- winning op Napoleon in Nederland, Nijmegen, Vantilt, 2015; Luc de Vos, Franky Bostyn & Dave war-

nier, Waterloo, 1815: de val van Napoleon, Leuven, Davidsfonds Uitgeverij, 2015. Zie verder ook: Johan opde BeeCK, Waterloo: de laatste 100 dagen van Napoleon, Antwerpen, Manteau, 2013; Mark Heirman, Waterloo 1815-1914: de Europese erfenis van Napoleon, Antwerpen, Houtekiet, 2014.

48. Cf. hoofdstuk 8 in Louis Ph. sloos, Onze slag bij Waterloo: “De Slag bij Waterloo voor jong en oud in literatuur, kunst en kunstnijverheid, muziek en spel”.

49. In het buitenland lijkt dit al veel meer te zijn onderzocht (onder meer in gedichten en liederen), zo blijkt uit de lezingen die werden gegeven tijdens de conferentie die het centrale thema vormt van dit nummer (“A War of No Common Descripton”: The Transnational Reception of Waterloo in the 19th Century, Brussel, 18-19 juni 2015).

(16)

Références

Documents relatifs

Het stof dat in de atmosfeer van de planeet wordt meegevoerd, oefent een grote invloed uit op het klimaat doordat de deeltjes zonnestraling absorberen, wat ervoor zorgt dat de

En dat is net één van de sterke punten van NOMAD, het Belgische instrument aan boord van ExoMars Trace Gas Orbiter (EMTGO). Figuur 3: Kaarten verkregen door het TES-instrument

Over het algemeen wijst tabel 25 (bijlage 28) erop dat de gemiddelden van de leerlingen uit de kwalificatiesectie lager zijn dan die van de leerlingen uit de

In het Nijmegen project werd er uitsluitend rekening gehouden met compensatiestrategieën (Bongaerts en Poulisse 1989: 254). De strategieën waaraan er aandacht besteed werd, waren

While studying the equational theory of Kleene Allegories (KAl), we recently proposed two ways of defining sets of graphs [BP15]: from KAl expressions, that is, regular expressions

This suggests that, in a context of insufficient formal and informal institutional quality imposing additional barriers and costs on firms, evasive entrepreneurial activities will

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke

‘Hoge’ en ‘lage’ cultuur in Lang weekend en De vreemdelinge Bram Lambrecht. D E SIXTIES IN