• Aucun résultat trouvé

Article

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Partager "Article"

Copied!
2
0
0

Texte intégral

(1)

RE C H T S P R A A K

L A R C I E R T . B . H . 2 0 1 3 / 8 – O K T O B E R 2 0 1 3 7 8 9

H O F V A N C A S S A T I E 15 A P R I L 2013

CONTINUITEIT VAN DE ONDERNEMINGEN Gerechtelijke reorganisatie – Algemene bepalingen – Algemeen – Partij

De gerechtelijke reorganisatie vormt één enkele procedure, die aanvangt met het verzoekschrift van de schuldenaar tot opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie en die, in geval van gerechtelijke reorganisatie door een col- lectief akkoord, eindigt met de beslissing van de rechtbank tot sluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie.

Een belanghebbende die tijdens de procedure van gerechte- lijke reorganisatie is tussengekomen overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 Gerechtelijk Wetboek, heeft voor de gehele duur van deze procedure de hoedanigheid van partij en vermag in de regel tegen de beslissingen van de rechtbank de rechtsmiddelen aan te wenden volgens de in het Gerech- telijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen.

CONTINUITÉ DES ENTREPRISES

Réorganisation judiciaire – Dispositions générales – Généralités – Partie

La réorganisation judiciaire forme une seule et même procé- dure qui commence par la requête du débiteur qui sollicite l’ouverture d’une procédure de réorganisation judiciaire et qui finit, en cas de réorganisation judiciaire par accord col- lectif, par la décision du tribunal de clôturer la procédure de réorganisation judiciaire.

L’intéressé qui est intervenu au cours de la procédure de réorganisation judiciaire conformément aux articles 812 à 814 du Code judiciaire, possède, pour toute la durée de cette procédure, la qualité de partie et il peut en règle utiliser, contre les décisions du tribunal, toutes les voies de recours dans le respect des règles et délais prescrits dans le Code judiciaire.

Rijksdienst voor Sociale Zekerheid / P.T.M. NV

Zet.: E. Dirix (afdelingsvoorzitter), A. Smetryns, K. Mestdagh, A. Lievens en B. Wylleman (raadsheren) OM: H. Vanderlinden (advocaat-generaal)

Pl.: Mr. A. De Bruyn

I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 28 november 2011.

De zaak is bij beschikking van de eerste voorzitter van 9 april 2013 verwezen naar de 3de kamer.

Raadsheer A. Smetryns heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal H. Vanderlinden heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. Beslissing van het Hof Beoordeling

Tweede onderdeel

1. Artikel 5, vijfde lid van de wet van 31 januari 2009 betref- fende de continuïteit van de ondernemingen, hierna WCO, bepaalt dat elke belanghebbende kan tussenkomen in de bij die wet bepaalde procedures, overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 16 WCO bepaalt dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie strekt tot het behouden onder toezicht van de rechter, van de continuïteit van het geheel of een gedeelte

van de onderneming in moeilijkheden of van haar activitei- ten. Zij laat toe aan de schuldenaar een opschorting toe te kennen met het oog op:

– hetzij het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord, overeenkomstig artikel 43;

– hetzij het verkrijgen van het akkoord van de schuldeisers over een reorganisatieplan, overeenkomstig de artikelen 44 tot 58;

– hetzij de overdracht onder gerechtelijk gezag toe te staan, aan een of meerdere derden, van het geheel of een gedeelte van de onderneming of haar activiteiten, overeenkomstig de artikelen 59 tot 70.

Artikel 17, § 1 WCO bepaalt dat de schuldenaar die het ope- nen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie aan- vraagt, een verzoekschrift aan de rechtbank richt.

Krachtens artikel 20, eerste lid WCO wordt ter griffie een dossier van de gerechtelijke reorganisatie gehouden waarin alle elementen met betrekking tot deze procedure en de grond van de zaak voorkomen.

Krachtens artikel 39, eerste lid WCO kan de schuldenaar op elk ogenblik tijdens de opschorting aan de rechtbank vragen:

1° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd om een minnelijk akkoord te verkrijgen

(2)

JU R I S P R U D E N C E

7 9 0 R . D . C . 2 0 1 3 / 8 – O C T O B R E 2 0 1 3 L A R C I E R

en dit niet verwezenlijkbaar lijkt, dat de procedure wordt voortgezet om een reorganisatieplan voor te stellen of om toe te stemmen in een overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeelte van de onderneming, in welk geval de procedure met dit doel wordt voortgezet;

2° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatie aangevraagd heeft om een reorganisatieplan voor te stellen en dit niet uitvoerbaar lijkt, dat hij principieel kan instem- men met een overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeelte van de onderneming, in welk geval de procedure met dit doel wordt voortgezet.

Artikel 55, vierde lid bepaalt dat onder voorbehoud van de betwistingen die voortvloeien uit de uitvoering van het plan, het vonnis dat oordeelt over de homologatie, de reorganisa- tieprocedure sluit.

2. Uit deze bepalingen volgt dat de gerechtelijke reorganisa- tie één enkele procedure vormt, die aanvangt met het ver- zoekschrift van de schuldenaar tot opening van een proce- dure van gerechtelijke reorganisatie en die, in geval van gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord, ein- digt met de beslissing van de rechtbank tot sluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie.

3. Een belanghebbende die tijdens de procedure van gerech- telijke reorganisatie is tussengekomen overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 Gerechtelijk Wetboek, heeft voor de gehele duur van deze procedure de hoedanigheid van partij en vermag in de regel tegen de beslissingen van de rechtbank

de rechtsmiddelen aan te wenden volgens de in het Gerech- telijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen.

4. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat de eiser bij verzoekschrift van 6 mei 2011 de rechtbank van koophandel heeft verzocht om vrijwillig tussen te komen in de procedure van gerechtelijke reorganisatie en dat de rechtbank in het beroepen vonnis hem akte heeft verleend van deze vrijwillige tussenkomst.

5. De appelrechters die oordelen dat het hoger beroep van de eiser niet ontvankelijk is, omdat deze laatste in het verzoek- schrift tot vrijwillige tussenkomst, zich enkel verzet tegen de goedkeuring van het plan doch niet uitdrukkelijk tegen de homologatie van het plan, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.

Het onderdeel is gegrond.

Dictum Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest.

Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Antwerpen.

(...)

Noot

De eenheid van de procedure van gerechtelijke reorganisatie revisited Arie Van Hoe

1

1. Met het hierboven gepubliceerde arrest bevestigt het Hof van Cassatie zijn eerdere rechtspraak inzake de eenheid van de (procedure van) gerechtelijke reorganisatie2. Het Hof bevestigt meer bepaald dat de gerechtelijke reorganisatie één enkele procedure vormt die eindigt met de beslissing van de rechtbank tot sluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie.

2. De voorziening in cassatie was gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 28 november 20113. Het hof van beroep diende zich uit te spreken over het hoger beroep ingesteld door de RSZ (eiser in cassatie) tegen een

homologatievonnis. Door de schuldenaar (verweerster in cassatie) werden twee onontvankelijkheidsgronden opge- worpen: één werd verworpen, één werd aangehouden. Beide onontvankelijkheidsgronden vloeiden voort uit eenzelfde redenering, die door het Hof van Cassatie integraal werd ver- worpen.

3. Ten eerste wierp de schuldenaar de onontvankelijkheid van het hoger beroep op, nu de RSZ nagelaten had om alle schuldeisers in de beroepsprocedure te betrekken, dit terwijl de gerechtelijke reorganisatie een onsplitsbaar geschil

1. Onderneming & Recht, Universiteit Antwerpen.

2. Cass. 31 mei 2012, RW 2012-13, 1331, noot A. VAN HOE.

3. Het onder vn. 2 vermelde cassatiearrest vernietigde een arrest van het hof van beroep te Gent van 14 november 2011 (TBH 2012, 475). Dit is niet lou- ter anekdotisch. De in het arrest van 14 november 2011 ontwikkelde redenering werd immers integraal, en quasi letterlijk, hernomen in het arrest van 28 november 2011, ondanks de tussenkomst van het cassatiearrest van 31 mei 2012.

Références

Documents relatifs

Indien de benadeelde evenwel bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verze- keraar, begint de termijn, krachtens het 2 de lid van

Een verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie kan niet worden aangewend en kan, in voorkomend geval, als rechts- misbruik worden beschouwd, indien zou blijken dat de schul-

De heer Jaber Saïd betwist niet dat hij de premies voor de periode vanaf 1 juli 2005 tot 31 december 2007 niet betaalde, maar stelt dat hij het aangetekend schrijven van 17

Geïntimeerde heeft ondergeschikt voorgehouden dat, zelfs indien kan worden aangenomen dat appellant Goma op 31 december 1998 verlaten heeft, hij alleszins aansprakelijk blijft voor

Daar de verzekeraar niet aantoont welke verhoogde premie hij zou gevraagd hebben indien hij kennis had van de aan- wezigheid van de verbrandingsput, kan worden aangenomen dat hij

De rechter verantwoordt zijn beslissing niet naar recht wanneer hij aan de Unie het recht ontzegt om terugbetaling van haar uitgaven te eisen, wanneer hij niet vaststelt dat de

Hij is niet verplicht de schade zoveel mogelijk te beperken, maar moet alleen de redelijke maatregelen nemen om het nadeel te beperken indien dat met de houding van

Deze dwaling zou enerzijds betrekking hebben op de aard van de gesloten overeenkomst (eiser stelt dat hij niet wist dat hij een levensverzekering had afgesloten) en de omvang van