5 ème néerlandais L2 Bonjour à tous,
Je reviens vers vous aujourd’hui avec des exercices sur les temps. Le correctif se trouve à la suite des exercices. Bon travail !
Si souci : afhumblet@hotmail.com A bientôt,
AF SEREDYNSKI
« LES TEMPS »
1. METS CES PHRASES AU TEMPS ADEQUAT. LE COMPLEMENT DE TEMPS DOIT TE PERMETTRE DE CHOISIR LE TEMPS AD HOC : 1. Vandaag (zijn) het zijn verjaardag.
……….
2. Verleden week (hebben) ik een auto-ongeval.
……….
3. Morgen (gaan) we naar het zwembad.
……….
4. Over een paar jaar (zijn) ik misschien rijk.
……….
5. Volgend jaar (trouwen) ik.
……….
6. Eergisteren (zijn) het zaterdag.
………
7. Nu (kijken) hij naar een sportprogramma.
………
8. Tien jaar geleden (wonen) de hele familie hier.
………
9. Vorige maandag (sneeuwen) het veel.
………
10. Vannacht (zijn) er een toneelstuk op televisie.
………
11. Gisteren (zwemmen) ik een heel uur.
………
12. Verleden week (zijn) het mijn verjaardag en ik (organiseren) een fuifje thuis.
………
13. Als ik hem zag, (vertellen) ik hem alles.
………..
14. Hoe heet ze nog? Ik (zich herinneren) haar naam niet.
………..
15. Ik (pas schrijven) een brief om me te verontschuldigen.
………..
16. Als ze op tijd was gekomen, (kunnen ontvangen) ik haar.
……….
17. De kinderen hoorden me niet omdat ze naar de radio (luisteren).
……….
18. Als het mooi weer (zijn), hadden we naar zee kunnen gaan.
……….
19. Ik zal het eten klaarmaken omdat moeder ziek (zijn).
……….
20. Als je je haast, (hebben) we nog de bus.
……….
21. Vorige zaterdag (ontmoeten) ik haar in de stad.
………..
22. Over enkele weken (zijn) de vakantie over.
………..
23. (opstaan), Mark! Het is zeven uur.
………..
24. Als ik rijker was, (kopen) ik een groter huis.
………..
25. De directeur (pas krijgen) het rapport, maar (lezen) het nog niet.
………..
26. Als het regende, (blijven) we thuis.
………..
27. Ik (horen zingen) haar, maar nu hoor ik niets meer.
………..
28. Als je niet gekomen was, (maken) we geen ruzie.
………..
29. Het heeft gesneeuwd. (rijden) voorzichtig!
………..
30. (we stoppen) met deze oefening!
………..
2. METS CES PHRSASES AU TEMPS DEMANDE :
1. Hij zojuist (uitgaan). Passé-composé
………
2. (blijven) hier, kinderen ! Impératif présent
………
3. (gaan) zitten, meneer! Impératif présent
………
4. (we spreken) nog wat over literatuur! Impératif présent
………
5. Hij (komen eten) bij ons. Passé-composé
………
6. Er (staan) een treffend artikel in de krant. Imparfait
………
7. (zijn) welkom! Impératif présent
………
8. Ik (fietsen) naar huis, maar Jan (nemen) de trein. Passé-composé
………..
9. Ik (vergeten) zijn naam. Hoe (heten) hij weer? Passé-composé / Présent
………..
10. Hij (uitleggen) me de situatie. Plus-que-parfait
………..
11. Wil je koffie? Ik (schenken) er. Futur simple
………
12. (uitnodigen) jullie vrienden voor je verjaardag? Conditionnel présent
………
13. Hij (moeten studeren) lang om architect te worden. Passé-composé
………
14. Later (worden) ik graag dierenarts. Conditionnel présent
………...
15. De kinderen (wandelen) urenlang in het bos. Plus-que-parfait
………
CORRECTION:
1. METS CES PHRASES AU TEMPS ADEQUAT :
1. Vandaag is het zijn verjaardag.
2. Verleden week heb ik een auto-ongeval gehad.
3. Morgen gaan we naar het zwembad. / Morgen zullen we naar het zwembad gaan.
4. Over een paar jaar zal ik rijk zijn.
5. Volgend jaar zal ik trouwen. / Volgend jaar trouw ik.
6. Eergisteren was het zaterdag.
7. Nu kijkt hij naar een sportprogramma.
8. Tien jaar geleden woonde de hele familie hier.
9. Vorige maandag heeft het veel gesneeuwd. / Vorige maandag sneeuwde het veel.
10. Vannacht is er een toneelstuk op televisie. / Vannacht was er een toneelstuk op televisie.
11. Gisteren heb ik een heel uur gezwommen.
12. Verleden week was het mijn verjaardag en ik heb een fuifje thuis georganiseerd.
13. Als ik hem zag, zou ik hem alles vertellen.
14. Hoe heet ze nog? Ik herinner me haar naam niet.
15. Ik heb pas een brief geschreven om me te verontschuldigen.
16. Als ze op tijd gekomen was, had ik haar kunnen ontvangen.
17. De kinderen hoorden me niet omdat ze naar de radio luisterden.
18. Als het mooi weer was geweest, hadden we naar zee kunnen gaan.
19. Ik zal het eten klaarmaken omdat moeder ziek is.
20. Als je je haast, zullen we nog de bus hebben.
21. Vorige zaterdag heb ik haar in de stad ontmoet.
22. Over enkele dagen is de vakantie over.
23. Sta op, Mark! Het is zeven uur.
24. Als ik rijker was, zou ik een groter huis kopen.
25. De directeur heeft het rapport pas gekregen maar heeft het nog niet gelezen.
26. Als het regende, zouden we thuis blijven.
27. Ik heb haar horen zingen maar nu hoor ik niets meer.
28. Als je niet gekomen was, hadden we geen ruzie gemaakt.
29. Het heeft gesneeuwd. Rij(d) voorzichtig!
30. Laten we met deze oefening stoppen!
2. METS CES PHRASES AU TEMPS DEMANDE : 1. Hij is zojuist uitgegaan.
2. Blijf hier, kinderen ! 3. Gaat U zitten, meneer !
4. Laten we nog wat over literatuur srpeken!
5. Hij is bij ons komen eten.
6. Er stond een treffend artikel in de krant.
7. Wees welkom!
8. Ik ben naar huis gefietst, maar Jan heeft de trein genomen.
9. Ik ben zijn naam vergeten. Hoe heet hij weer?
10. Hij had me de situatie uitgelegd.
11. Wil je koffie? Hij zal er schenken.
12. Zouden jullie vrienden voor je verjaardag uitnodigen?
13. Hij heeft lang moeten studeren om architect te worden.
14. Later zou ik graag dierenarts worden.
15. De kinderen hadden urenlang in het bos gewandeld.