• Aucun résultat trouvé

De strijd tegen (schijn)huwelijken voltrokken in het buitenland : is het Belgisch ipr aan een update toe?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Partager "De strijd tegen (schijn)huwelijken voltrokken in het buitenland : is het Belgisch ipr aan een update toe?"

Copied!
22
0
0

Texte intégral

(1)

De strijd tegen (schijn)huwelijken voltrokken in het buitenland : is het Belgisch ipr aan een  update toe? Patrick Wautelet Gewone hoogleraar – Universiteit Luik I. Inleiding De strijd tegen schijnhuwelijken heeft in de recente jaren veel aandacht gekregen. Om zich  ervan te overtuigen, volstaat het om de indrukwekkende lijst van parlementaire vragen over  dit onderwerp na te gaan.1 De Belgische wetgever is niet onverschillig gebleven en heeft  een indrukwekkend wettelijk arsenaal gebouwd om frauduleuze huwelijke tegen te gaan.  Zonder exhaustief te zijn,2 kan men in dit verband verwijzen naar de wet van 4 mei 1999, – 

die een wettelijke  definitie  van het schijnhuwelijk  heeft ingevoerd  3  en de rol van de 

ambtenaar van de burgerlijke stand aanzienlijk versterkt heeft 4­ en de wet van 12 januari 

2006   –   die   de   mogelijkheid   voorziet   om   schijnhuwelijken   op   strafrechtelijk   vlak   te  beteugelen.5

Kortom, het wettelijk arsenaal om schijnhuwelijken te vermijden en te bestrijden, is in  België goed ontwikkeld. Daarnaast werden in bepaalde grote steden zoals Antwerpen en  Gent   geïnvesteerd   in   het   oprichten   van   bijzondere,   gespecialiseerde   cellen   binnen   de  diensten van burgerlijke stand. Deze cellen onderzoeken de huwelijksaanvragen die twijfels  doen rijzen.6  Tenslotte werd de samenwerking tussen de verschillende overheidsdiensten  die met schijnhuwelijken geconfronteerd worden, mogelijk gemaakt.7 Ondertussen heeft de  1 Een zoekopdracht in het Bulletin van Vragen en Antwoorden van de Senaat voor de zittingsperiode 2003­ 2007 levert meer dan 30 resultaten voor het woord 'schijnhuwelijk'. 2 Zie het overzicht in  A. H

UYGENS, « Oneigenlijke huwelijksmigratie.  Schijnhuwelijken : stand van zaken  anno 2006 », T. Vreemd., 2006, 238­277 en S. LEFEBVRE, “Schijnhuwelijken”, N.J.W., 2007, 818­824.

3 Over   het   beperkt   karakter   van   deze   definitie,   zie  M.­C

L.   FOBLETS  en   D.  VANHEULE,   « Marriages   of  Convenience in Belgium : the Punitive Approach Gains Ground in Migration Law », Eur. J. Migration L.,  2006, (263), 264.

4 Zie in het bijzonder de commentaren van J. SOSSON, « Les mariés de l'an 2000... Les nouvelles dispositions 

relatives à la dimulation et aux formalités préalables au mariage », J.T., 2000, 649­658, in het bijz. blz.  654 e.v., nr 17 e.v.; G. VERSCHELDEN, « Schijnhuwelijken. Een bespreking van de wet van 4 mei 1999 tot  wijziging van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk », in Gandaius Actueel V, Kluwer, 2000, 1­ 50   en  S.   D'HONDT,   « De   wet   van   4   mei   1999   :   de   strijd   tegen   schijnhuwelijken   burgerrechtlijk  geconsacreerd », T.Vreemd., 2000, 109­118. 5 De Wet van 12 januari 2006 heeft een artikel 79bis in de Vreemdelingenwet (Wet van 15 december 1980)  ingevoerd. Deze bepaling laat toe om niet alleen de echtgenoten te bestraffen indien blijkt dat ze een  huwelijk sluiten in de omstandigheden bedoeld in art. 146bis B.W. (art. 79bis § 1 lid 1), doch ook eenieder  die een geldsom ontvangt als vergoeding voor het sluiten van een schijnhuwelijk (art. 79bis, § 1 2de lid) of  nog de persoon die gebruik maakt van geweld of bedreiging tegen een persoon om die persoon te dwingen  een   schijnhuwelijk   te   sluiten.   Zie   hierover  C.   AERTS  en  K.  VAN  HOOGENBEMT,   « De   strafrechtelijke  beteugeling van het schijnhuwelijk ingevoerd door de wet van 12 januari 2006 », E.J., 2006, 49 e.v.

6 Voor een overzicht van de werking van deze cellen, zie M.­CL. FOBLETS en D. VANHEULE, art. cit., Eur. J. 

Migration L., 2006, (263), 275­276. In De Standaard van 7­8 juli 2007 verscheen een dossier i.v.m. de  werking van deze cellen.

7 Zie in het bijzonder de Omzendbrief dd. 13 september 2005 betreffende de uitwisseling van informatie 

tussen de ambtenaren van de burgerlijke stand, in samenwerking met de Dienst Vreemdelingenzaken ter  gelegenheid van een huwelijksaangifte waarbij een vreemdeling betrokken is (B.S., 6 oktober 2005).

(2)

rechtspraak   criteria   kunnen   ontwikkelen   om   de   beslissingen   van   de   ambtenaren   van  burgerlijke stand te toetsen.8

Door   de   verscherping   van   controle   op   voorgenomen   huwelijken,   stelt   men   vast   dat  bepaalde kandidaten echtgenoten hun toevlucht nemen tot een huwelijk in het buitenland.9  Vaak wordt hiervoor naar het land gegaan waarvan één van de echtgenoten afkomstig is.  Doch ziet men in de praktijk ook dat een aantal kandidaten een land uitkiezen waarmee ze  geen enkel band vertonen. Niet zelden blijkt dat de huwelijksvoltrekking in deze landen aan  weinig formaliteiten onderworpen is.10 Eens de echtgenoten getrouwd zijn, wensen ze zich in België op hun nieuw statuut te  beroepen.11  De vraag rijst dan of België het huwelijk al dan niet zal erkennen. De strijd 

tegen   schijnhuwelijken   verplaatst   zich   aldus   van   België   naar   het   buitenland,   waar   het  huwelijk voltrokken is. Vanzelfprekend kan België kandidaten­echtgenoten niet verbieden  om   in   het   buitenland   te   trouwen.12  België   kan   evenmin   de   buitenlandse   autoriteiten 

8 De rechtbank  bezit  een  volledige controlebevoegdheid  over de weigering  van de ambtenaar  om  een 

huwelijk te voltrekken. De toetsing is niet beperkt tot een marginale controle (zoals soms wordt gesteld,  zie bijv. M.­CL. FOBLETS en D. VANHEULE, art. cit., Eur. J. Migration L., 2006, (263), 274). Het Hof van  Cassatie heeft dit bevestigd (Cass., 13 april 2007,  R.W., 2008­2009, 407, met noot ­ het Hof steunde  enerzijds  op de aard  van het  recht  om  een huwelijk aan  te gaan, dat  een fundamenteel  recht  is  en  anderzijds op het feit dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen discretionaire, doch een gebonden  bevoegdheid uitoefent bij het beoordelen van een huwelijksaangifte, om te beslissen dat « het toezicht  door de rechter die kennisneemt van het beroep bedoeld in art. 167, laatste lid, B.W., niet beperkt is tot  een controle op de wettigheid van de weigeringsbeslissing van de ambtenaar, maar oefent de rechter zijn  rechtsmacht over die beslissing volledig uit. Alles wat tot de beoordelingsbevoegdheid van de ambtenaar  behoort,  wordt  onderworpen  aan   het  toezicht   van  de  rechter... »).  Lagere  rechers   bekijken  de  zaken  grondig en zijn soms zeer kritisch voor de beoordeling door de ambtenaar van de burgelijke stand, zie  bijv. Gent, 24 april 2008, RW 2008­2009, 412. Zie het onderzoek van de rechtspraak door S. D'HONDT en  M.­CL­. FOBLETS, « De strijd tegen ontoelaatbare huwelijken : met welke middelen? Rechtspraakoverzicht  – Twee jaar toepassing van de Wet van 4 mei 1999 », T. Vreemd., 2002, 115­149.

9 Dit gebeurt soms na de weigering van voltrekking van huwelijk in België. Zie bijv. Rb. Antwerpen, 18 

december 2007, T. Vreemd., 2008, 58 (huwelijk in Marokko nadat een huwelijksverzoek bij de burgerlijke  stand te Antwerpen geweigerd was en de partijen de weigering tevergeefs voor de rechtbank aangevochten  hadden).   Deze   situatie  doet  een   moeilijke  vraag   rijzen,  vooral  als   de  weigering  door  een  Belgische  rechtbank bevestigd is geweest. Indien de echtgenoten de erkenning van hun buitenlandse huwelijksakte in  rechte nastreven, is de rechtbank gebonden door het gezag van gewijsde dat aan de eerste beslissing  toekomt? Over deze vraag, zie P. WAUTELET et al., « “Actualités du droit familial international”, in Droit  des familles, Anthemis, 2007, (276), 282­283. 10 In het Jaarverslag 2006 verwijst de Dienst Vreemdelingenzaken naar de volgende landen : Denemarken,  Zweden en Portugal (blz.135). Zie ook « Naar Zweden voor schijnhuwelijk »,  De Standaard, 17 juni  2008. Voor een voorbeeld, zie RvS, 23 maart 2006, T.Vreemd., 2006, 308 (huwelijk in Zweden, te Växjö,  tussen een Belgische vrouw en een onderdaan uit Pakistan). 11 In de pers wordt ook bericht over mogelijk druk op de wettelijke samenwoning : buitenlanders die in de  onmogelijkheid verkeren om te trouwen, zouden voor een dergelijke samenwoning kiezen om toch nog  een   verblijfsrechtelijke   positie   te   kunnen   verkrijgen.   Zie   bijv.  De   Standaard  23   januari   2009,  « Samenlevingscontract  is geen achterpoortje in verblijfswet ». Sinds 1 juni 2007 is de procedure tot  gezinshereniging   inderdaad   uitgebreid   tot   geregistreerde   partners   van   Belgen   en   van   in   België  ingeschreven niet­EU onderdanen. Krachtens artikel 10 § 1­5° Vreemdelingewet is evenwel vereist o in  aanmerking   te   komen   voor   de   gezinshereniging   dat   het   gaat   om   een   « naar   behoren   geattesteerde  duurzame en stabiele relatie ... van minstens een jaar ». Beide partners moeten bovendien « ouder zijn dan  eenentwintig jaar en ongehuwd zijn en geen duurzame relatie hebben met een andere persoon ».

12 Indien één der toekomstige echtgenoten in België slechts  een precair statuut heeft, kan het evenwel 

(3)

verbieden om het huwelijk te voltrekken, of de voltrekking afhankelijk maken van enige  formaliteit.13

De controle op de geldigheid en vooral op de authenticiteit van het huwelijk kan in die  omstandigheden slechts a posteriori gebeuren : in plaats van het huwelijksproject vóór de  voltrekking te beoordelen, dient de Belgische overheid de controle op basis van het reeds  voltrokken   huwelijk   te   verrichten.   Deze   controle   kan   bijv.   plaatsvinden   wanneer   de  echtgenoten de huwelijksakte bij een gemeente voorleggen met de vraag om de akte over te  schrijven.14 De controle kan eveneens plaatsvinden bij het indienen van een aanvraag voor 

een visum gezinshereniging. In alle gevallen is het referentiekader voor de controle niet  meer art. 146bis  BW. Deze bepaling  is immers  primair  slechts van belang indien een  huwelijk in België wordt voltrokken. Voor de controle dient men een beroep te doen op het statuut van buitenlandse akten van  burgerlijke stand. Het internationaal privaatrecht, zoals recent gecodificeerd,15  biedt een  uitgewerkte kader voor zo'n toetsing. Het is aan de hand van deze regels dat de Belgische  overheden de buitenlandse akten zullen moeten nakijken. Het internationaal privaatrecht staat vanzelfsprekend niet alleen in de strijd tegen in het  buitenland   voltrokken   huwelijken   die   niet   op   een   authentiek   project   steunen.   Het  vreemdelingenrecht werd recent nog verscherpt om de aantrekkingskracht van het huwelijk  als toegangspoort voor migratie te verminderen. Bij de omzetting van richtlijn 2003/86 van  22 september 2003 m.b.t. de gezinshereniging werd gespecifieerd dat de toekenning van  een verblijfsrecht op grond van het huwelijk in een eerste fase beperkt in de tijd wordt.16 

Daarnaast werd ook naar het nationaliteitsrecht gegrepen om de aantrekkingskracht van het  huwelijk  te verminderen.17  Artikel  23 § 1 WBN, zoals aangepast door de wet van 27 

13 Hoogstens kan de Belgische overheid weigeren om mee te werken aan de voltrekking van het huwelijk  door geen celibaatsattest te verlenen. Vaak wordt de voorlegging van zo'n attest door de buitenlandse  overheid gevraagd. In de praktijk worden dergelijke attesten door de consulaire diensten van de Belgische  ambassade verstrekt, op basis van de wet van 12 juli 1932. Blijkbaar hebben deze diensten recent in een  aantal gevallen geweigerd om een attest te verlenen, na advies te hebben ingewonnen bij het openbaar  ministerie omdat er twijfels waren over het authentiek karakter van het huwelijk. Zie voor meer details J.  VERHELLEN, « Drie jaar Wetboek IPR : een verkennende analyse van vragen uit de praktijk », T. Vreemd.,  2008,   (19),   31­32.  Hierover   zouden   een   aantal   gedingen   lopend   zijn   (aldus  M.­CL.   FOBLETS  en   D.  VANHEULE, art. cit., Eur. J. Migration L., 2006, (263), 277).

14 Althans indien een van de echtgenoten de Belgische nationaliteit bezit. Zie voor meer details, J. E

RAUW,  « Artikel   31 »,  Het   Wetboek   internationaal   privaatrecht   bekommentarieerd,   J.  ERAUW  et   al.   (eds.),  Intersentia / Bruylant, 2006, 168.

15 Vóór de codificatie  was  het  kader  voor de erkenning  in België van buitenlandse  akten veel  minder 

uitgewerkt, zie mijn opmerkingen in  « De doorwerking in België van buitenlandse akten : een kritisch  overzicht », T. Vreemd., 2008, 36­48, in het bijz. op 36­37. 16 Het nieuwe artikel 13 § 1, derde lid Wet 15.12.1980 bepaalt dat de toelating tot verblijf gekregen in het  kader van de gezinshereniging slechts  geldt voor een termijn van drie jaar (na afgifte van de eerste  verblijfstitel). De Minister kan gedurende deze termijn van drie jaar de toelating tot verblijf intrekken  indien « ... het staat vast dat het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend afgesloten werden  opdat de betrokken vreemdeling het Rijk zou kunnen binnenkomen of er verblijven ». Voor meer details,  zie L. WALLEYN, « De hervorming van de wetgeving inzake gezinshereniging met niet­EU onderdanen »,  in De nieuwe Vreemdelingenwet – België in lijn met Europese regelgeving, M.­CL. FOBLETS et al. (eds.),  Die Keure, 2007, (63), 81­84.

17 De   wet   van   6   augustus   1993   tot   wijziging   van   het   Wetboek   van   Belgische   nationaliteit   had   de 

(4)

december 2006, bepaalt dat buitenlanders die Belg geworden zijn, kunnen hun Belgische  nationaliteit verliezen indien « zij de Belgische nationaliteit hebben verkregen  op grond 

van   feiten   die   zij   op   een   verdraaide   manier  hebben   voorgesteld   of   die   ze   hebben  achtergehouden, of op grond van valse verklaringen of valse of vervalste documenten die  van   doorslaggevend   belang   zijn   geweest   bij   de   beslissing   tot   toekenning   van   de  nationaliteit ». Hieronder dient men, volgens de voorbereidende werken, ook begrijpen de 

huwelijksfraude.18

Deze diverse maatregelen nemen niet weg dat de last in hoofdzaak op het internationaal  privaatrecht rust – dat aldus ten dienste van andere rechtstakken staat. Het is de 'sleutel'  voor de ontvangst van huwelijken voltrokken in het buitenland. Vooralsnog is er nog geen  aparte   regeling   voorzien   in   het   vreemdelingenrecht   voor   de   erkenning   van   dergelijke  huwelijken.19

Opzet   van   deze   bijdrage   is   om   de   concrete   toepassing   van   de   internationaal  privaatrechtelijke regeling nader te analyseren.20 De bedoeling is om te onderzoeken of de 

regeling   in   staat   is   om   de   beleidsdoelstellingen   te   bereiken,   en   met   name   huwelijken  gesloten in het buitenland te weren indien blijkt dat het huwelijk niet steunt op de intentie  een duurzame levensgemeenschap tot stand te brengen. Hiervoor zal noodzakelijkerwijze  de regeling eerst ontleed moeten worden. Pas dan zal blijken of de regeling in staat is de  beleidsobjectieven   te   verwezenlijken   en,   indien   het   antwoord   negatief   uitvalt,   welke  aanpassingen kunnen worden doorgebracht.

Deze analyse is nodig nu blijkbaar (weer) gedacht wordt aan een verscherping van de  controle op huwelijken gesloten in het buitenland. Volgens de pers werd of wordt er binnen  de   federale   regering   gewerkt   aan   een   nieuwe   aanpassing   van   de   wetgeving   m.b.t.  schijnhuwelijken. Het valt te verwachten dat de aandacht vooral zal gaan naar huwelijken  een buitenlander zonder voorafgaande verblijfsvergunning in België moeten de echtgenoten sedert deze  wet ten minste drie jaar in België samen verblijven opdat het huwelijk de mogelijkheid zou creeren om de  Belgische nationaliteit via optie te verkrijgen (art. 16 § 2, lid 1 WBN). 18 In de Memorie van Toelichting kon men lezen dat de nieuwe bepaling « zal het  onder meer mogelijk  maken iemand de nationaliteit te ontnemen wiens huwelijk door de rechter wegens fraude nietig werd  verklaard. » (Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (deel I), Parl. St., Kamer, 51 2760/001, blz. 247).  In de Omzendbrief werd gepreciseerd dat « Zo kan een vreemdeling zijn Belgische nationaliteit worden  ontnomen indien hij die verkreeg als gevolg van een gezinshereniging in het kader van een huwelijk dat  later   wegens   fraude   nietig   werd   verklaard »   (Omzendbrief   dd.   25   mei   2007   met   betrekking   tot   de  wijzigingen aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit die werden ingevoerd door de wet van 27  december 2006 houdende diverse bepalingen I, B.S., 4 juni 2007, § 2.1).

19 Vgl. voor de erkenning van een afstammingsband, de aparte regeling in artikel 12bis, §6 van de wet van 

15.12.1980, zoals ingevoerd door de wet van 15.09.2006 tot omzetting van de richtlijn 2003/86 van 22  september   2003   m.b.t.   de   gezinshereniging.   Volgens   de   nieuwe   bepaling,   kan   men,   indien   wordt  vastgesteld dat de vreemdeling de ingeroepen bloed­ of aanverwantschapsbanden niet kan bewijzen door  middel van officiële documenten, overeenkomstig artikel 30 IPR­Wetboek, laten overgaan tot « elk ander  onderzoek dat noodzakelijk wordt geacht en in voorkomend geval voorstellen om een aanvullende analyse  uit te laten voeren ». Hieronder worden DNA­testen inbegrepen. Zie de opmerkingen van H. ENGLERT et T.  LEGROS, « Le recours aux tests ADN pratiqués dans le cadre des procédures de regroupement familial »,  Rev.dr. Étr., 2007, 3­19.

20 Deze   bijdrage   bouwt   voort   op   een   eerder   gepubliceerd   artikel   (« De   doorwerking   in   België   van 

buitenlandse   akten   :   een   kritisch   overzicht »,  T.   Vreemd.,   2008,   36­48)   waarin   de   regeling   van   de  erkenning  van buitenlandse  akten  algemeen  geschetst  werd.  In huidige bijdrage  zal  specifiek  op het  huwelijk worden gefocust.

(5)

gesloten  in het  buitenland.  Het lijkt  daarom nuttig  om  de huidige  regeling  grondig te  onderzoeken.   Vooraleer   te   kunnen   beoordelen   of   deze   regeling   een   voldoende   basis  verschaft om dubieuze huwelijken te weren (III en IV), zullen eerst de krijtlijnen van de  algemene regeling geschetst worden (II). II. Erkenning van buitenlandse huwelijksakten : de krijtlijnen Voor de erkenning van een huwelijk voltrokken in het buitenland dient men vandaag een  beroep te doen op de regeling vervat in artikel 27 WIPR. De verdragen gesloten door  België hebben geen betrekking op dit onderwerp.21  In het bijzonder bevatten de enkele  bilaterale verdragen gesloten tussen België en landen waaruit 'probleemgevallen' afkomstig  zijn, geen regels mbt de erkenning van huwelijksakten.22 Het Europees recht biedt evenmin soelaas. Daar waar er een uitgewerkte regeling bestaat  voor echtscheidingen uitgesproken door de rechtbanken van de Lid­Staten,23 bestaat er tot  nu toe geen tekst m.b.t. de erkenning van huwelijken. De Europese Commissie, die anders  zo actief is op het vlak van samenwerking in burgerlijke zaken, heeft tot nu toe geen  initiatief ondernomen om dit onderwerp op Europees niveau te regelen. Het kan evenwel niet uitgesloten worden dat het primair Europees recht terzake op termijn  een rol speelt. Het Hof van Justitie  lijkt immers te neigen naar de erkenning van een  beginsel van wederzijse erkenning van het persoonlijk statuut. Het Hof heeft in de recente  zaak Grunkin Paul 24 dit beginsel aan het Europees burgerschap vastgehangen. Volgens het  Hof, laat artikel 18 EG niet toe  dat Duitsland weigert om de familienaam te erkennen  “zoals die is vastgesteld en ingeschreven in een andere lidstaat, waar dit kind is geboren en   waar het sindsdien verblijft, terwijl dit kind evenals zijn ouders uitsluitend de nationaliteit   van de eerste lidstaat bezit ». Hoewel het Hof zich beperkt heeft tot de erkenning van de  vaststelling van een naam, zijn er goede redenen te denken dat het beginsel ook toegepast  21 België heeft het Verdrag van Den Haag van 14 maart 1978 mbt de erkenning van de geldigheid van  huwelijken niet getekend. De Belgisch­Frans en Belgische­Nederlandse verdragen van 1899 resp. 1925  bevatten een bepaling m.b.t. de  tenuitvoerlegging  van authentieke akten, doch laten de  erkenning  van  dergelijke akten onaangeroerd. Zie bijv. over het Belgisch­Nederlands verdrag, J. BELLEFROID, Toelichting  van het Nederlands­Belgisch verdrag van 28 maart 1925, Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1931, 127,  nr. 106.

22 Zoals bekend zijn er verschillende pogingen ondernomen om met Marokko verdragen te sluiten met het 

oog   op   de   wederzijdse   erkenning   van   familiaalrechtelijke   akten   en   beslissingen.   De   drie   verdragen  ondertekend in juli 1991 – waaronder de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Belgie en het Koninkrijk  Marokko inzake het toepasselijk recht en de erkenning van huwelijken en van hun ontbinding, Rabat  (waarover J.­Y. CARLIER, « Les conventions entre la Belgique et le Maroc en matière de droit familial »,  Rev. trim. dr. fam., 1994, 447­462) zijn evenwel nooit in werking getreden. Naar verluidt werd er in de  jaren   2000   opnieuw   een   poging   ondernomen   om   een   Verdrag   met   Marokko   te   onderhandelen.   Het  parlement   werd   evenwel   nooit   gevat   van   een   verdragstekst.   Vgl.   met   de   situatie   in   Nederland   :   L.  STRIKWERDA, « Een bilateraal ipr­verdrag met Marokko? », N.J.B., 1992, 541­546.

23 Verordening  'Brussel   IIbis'  :  Verordening  (EG)   nr. 2201/2003  van  de  Raad  van 27  november  2003 

betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en  inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, Publ.,  23 december 2003, L­338/1.

(6)

kan   worden   op   andere   elementen   van   het   persoonlijk   statuut.25  Immers,   als   de   niet­

erkenning van een familienaam werkelijk zo'n hindernis vormt voor de betrokkene,26 dient 

men   niet   hetzelfde   te   zeggen   van   de   niet­erkenning   van   een   huwelijk   of   van   een  afstammingsband? De ontwikkeling van een Europees beginsel van wederzijdse erkenning zal evenwel geen  allesomvattende oplossing aanbieden. Dit is omdat zo'n beginsel in eerste instantie beperkt  zal blijven tot de huwelijken gesloten op het grondgebied van een Lid­Staat.27 Bovendien  zal het Hof van Justitie wellicht een fraude­uitzondering in een eventuele beginsel van  wederzijdse erkenning inbouwen.28 Bij gebreke aan andere regeling dient men derhalve het IPR­Wetboek raadplegen. Zoals  voor beslissingen van rechtbanken hanteert het Wetboek het principe van de automatische  (of de plano) erkenning voor akten van burgerlijke stand. Deze akten kunnen derhalve in  België worden gebruikt zonder dat de betrokkene eerst de goedkeuring of bevestiging ervan  in een ad hoc procedure dient te bekomen.

Deze soepelheid is evenwel slechts schijn. Zoals bekend, houdt de  de plano  erkenning  immers niet in dat de akten zonder verder nazicht in België kunnen worden ingeroepen.  Telkens men zich op een dergelijke  akte beroept, dient de akte te worden nagekeken.  Artikel 27 WIPR voert daarbij een zgn. conflictenrechtelijke toets in. Hiermee beoogt men  na te gaan of de buitenlandse akte aan bepaalde vereisten beantwoordt. Om te bepalen aan  welke eisen de akte dient te beantwoorden, dient men te rade gaan bij de wetten die van  25 In zijn advies in deze zaak had Advocaat­Generaal Sharpston evenwel voor vorzichtigheid gepleit en  benadrukt dat « de vaststelling van iemands naam weliswaar binnen de werkingssfeer van de wetgeving  inzake de status van personen valt, maar binnen dat terrein een betrekkelijk specifieke materie is. Zij heeft  tevens van doen met identificatie, hetgeen iets anders is dan wettelijke status of handelingsbekwaamheid.  Ik meen dan ook niet dat een uitspraak met betrekking tot naamgeving noodzakelijkerwijs dient te worden  geëxtrapoleerd naar dergelijke andere materies » (Conclusie AG Sharpston, 24 april 2008, zaak C­353/06,  § 93).

26 In de zaak  Grunkin Paul  oordeelde het Hof dat « Wanneer iemand verplicht wordt om in de lidstaat 

waarvan hij de nationaliteit bezit, een andere naam te dragen dan de naam die reeds in de lidstaat van  geboorte   en   verblijf   is   gegeven   en   ingeschreven,   kan   dit   de   uitoefening   van   het   in   artikel 18   EG  vastgelegde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, belemmeren »  (overweging nr. 22). Het Hof voegde hieraan toe dat « ...een verscheidenheid van familienamen [kan] voor  de betrokkenen ernstige ongemakken in hun beroeps­ en privéleven veroorzaken, met name doordat zij  zich in de lidstaat waarvan deze kinderen de nationaliteit bezitten, moeilijk zullen kunnen beroepen op  akten of documenten die zijn opgesteld onder de naam die wordt erkend in een andere lidstaat, waarvan zij  eveneens de nationaliteit bezitten » (overweging nr. 23). 27 Het lijkt weinig waarschijnlijk (en evenmin wenselijk) dat het beginsel van wederzijdse erkenning een  universele draagwijdte zal krijgen. 28 In de richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf voor de burgers van de Unie en 

hun familieleden,  werd  er  al  een  voorbehoud ingebouwd om  mogelijke fraudegevallen  te bestrijden.  Artikel 35 van de Richtlijn bepaalt dat “De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om een in deze   richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk, te ontzeggen, te   beëindigen of in te trekken ». In de zaak Akrich heeft het Hof ook gewezen op de noodzaak om misbruiken  die uit schijnhuwelijken kunnen rijzen, tegen te gaan (HvJ, 23 september 2001, Secretary of State for the  Home Department t. Hacene Akrich, zaak C­109/01, § 57). Zie tevens de opmerking van AG Sharpston in  de  Grunkin Paul  zaak : de advocaat generaal onderstreepte dat er ruimte moest worden gelaten voor  « uitzonderingen   die   te   rechtvaardigen   zijn   uit   overwegingen   van   openbaar   belang »   (Conclusie   AG  Sharpston, 24 april 2008, zaak C­353/06, § 92).

(7)

toepassing zijn krachtens de Belgische verwijzingsregels. Indien bijv. een huwelijk in Denemarken voltrokken wordt tussen een Belgische vrouw en  een man met de Pakistaanse nationaliteit, zal men derhalve eerst moeten kijken naar het  recht van Denemarken, dat volgens artikel 47 WIPR beslissend is om te bepalen welke  vormvereisten in acht moesten worden genomen. De controle houdt in dat men dient na te  gaan of het huwelijk totstandgekomen is met inachtneming van de vormvereisten die door  het Deens recht worden voorgeschreven.29 De inhoudelijke vereisten (leeftijd van de aanstaande echtgenoten, geslachtsverschil, enz.)  zullen conform artikel 46 getoetst worden aan de hand van het nationaal recht van elk van  de toekomstige echtgenoten. Deze distributieve toepassing heeft als gevolg dat men voor  elke echtgenoot afzonderlijk dient na te gaan of het huwelijk geldig is.30 Daarbovenop trekt  artikel 27 de aandacht op twee bijzondere bepalingen van het Wetboek die betrekking  hebben op de wetsontduiking en op de openbare orde.

De   conflictenrechtelijke   toets   is   derhalve   zeker   geen   formaliteit.31  Bovendien   werd   de 

controle niet voorbehouden werd aan één centrale instantie, zoals bijv. wel het geval is voor  beslissingen inzake adoptie.32  In de logica van de  de plano  erkenning, wordt de toetsing 

verricht   door   elke   overheid   die   met   de   buitenlandse   akte   geconfronteerd   wordt.33  De 

ambtenaar van de burgelijke stand, de Dienst Vreemdelingzaken of nog de Rijksdienst  Pensioenen moeten elk de akte onderzoeken wanneer het voor hun beslissing relevant is.  Afgezien   van   de   moeilijkheden   die   kunnen   ontstaan   omdat   de   beoordeling   door   een  overheidsinstantie geen gezag van gewijsde heeft tegenover een andere overheidsinstantie,34 

kan   men   zich   de   vraag   stellen   of   bepaalde   overheidsinstanties   –   en   met   name   de  ambtenaren van de burgerlijke stand van gemeenten die over minder ervaring beschikken  29 Het is dus derhalve nodig om eerst te bepalen wat het buitenlands recht in dit verband oplegt. Voor 

Denemarken,   zie   vooral   het   overzicht   verschenen   in  Internationales   Ehe­   und   Kindschaftsrecht,  A.  BERGMANN et M. FERID, Verlag für Standesamtwesen, 2003.

30 In geval van meervoudige nationaliteit, zal de regel van artikel 3 WIPR de oplossing dicteren.

31 Vaak is het moeilijk om na te gaan of het huwelijk inderdaad volgens de lokale vormvereisten werd 

voltrokken.   In   de   praktijk   worden   vormvereisten   niet   zelden   in   besluiten,   omzendbrieven   of   andere  documenten beschreven, die niet altijd even toegankelijk zijn. Daarom pleit Verhellen ervoor dat in geval  van twijfel over de vraag of het huwelijk al dan niet met inachtneming van de lokale vormvereisten  voltrokken werd, men van het vermoeden zou uitgaan dat het huwelijk geldig is (J. VERHELLEN, art.cit., T.  Vreemd., 2008, (19), 32).

32 Artikel 364­2 BW.

33 Het precair karakter van de beslissing kan worden verholpen door een beroep te doen op de rechtbank van 

eerste aanleg. Zie hieronder in dit verband.

34 Het risico van tegenstrijdige beslissingen m.b.t. een en dezelfde akte is genoegzaam bekend. Over deze 

moeilijkheden zie de bespreking door  K. VANVOORDEN, « De erkenning door Belgische overheden van  buitenlandse akten inzake de burgerlijke staat: tegenstrijdige beslissingen », T. Vreemd., 2008, 11­18. Vast  staat dat de ambtenaar van de burgerlijke stand geen exclusieve bevoegdheid heeft om buitenlandse akten  te beoordelen. De Raad van State heeft bevestigd dat de beoordeling door de ambtenaar van de burgerlijke  stand niet bindend was en dat de Dienst Vreemdelingenzaken aldus rechtsgeldig tot een andere appreciatie  van dezelfde akte kan komen (RvS., 9 oktober 2008, A.189.851) Volgens de Raad, « l’article 27 [IPR­ Wetboek]  ...  donne à  'toute  autorité' compétence  pour reconnaître  ou refuser  de  reconnaître  un acte  authentique   étranger   et   n’attache   aucune   'autorité   de   chose   décidée'   à   la   décision   de   l’autorité  premièrement saisie de la question; que le Conseil du contentieux a pu, sans violer la disposition légale  précitée, juger que la transcription du mariage dans les registres est dépourvue d’incidence sur la décision  que l’Etat, par l’organe de l’Office des étrangers, peut prendre à cet égard... »

(8)

inzake grensoverschrijdend familierecht – over de nodige opleiding en expertise beschikken  om tot een dergelijke controle over te gaan.35 Tenslotte zijn in de praktijk netelige problemen ontstaan i.v.m. de bevoegdheidsverdeling.  Vast staat dat in geval van weigering door een overheidsinstelling om een bepaalde akte te  erkennen, de betrokkenen de mogelijkheid hebben om het probleem aan de rechtbank van  eerste aanleg voor te leggen. Op die manier zal de rechtbank zich uitspreken over de al dan  niet erkenning van de akte.36 De beslissing van de rechtbank geniet gezag van gewijsde 37  en moet derhalve door alle overheden in België in acht worden genomen. Aldus kan er geen  discussie meer ontstaan over de al dan niet erkenning van de betrokken akte. Dit was  geconcipieerd als een mogelijkheid om klaarheid te scheppen over het statuut van een  akte.38 Er is daarnaast een andere methode om klaarheid te scheppen over het statuut van een  buitenlandse akte. Wanneer de staat van een persoon een voorvraag vormt in het kader van  een procedure die voor een rechtbank aanhangig is, laat de de plano erkenning toe dat de  rechter zich tevens over de al dan niet erkenning uitspreekt.39 Zo kan de vrederechter, die  gevat is van een verzoekschrift ex art. 223 BW, zich incidenteel uitspreken over de al dan  niet erkenning van het huwelijk dat aanleiding tot het geschil geeft. Ook in dit geval zal de  uitspraak   van   de   vrederechter   gezag   van   gewijsde   hebben   en   aldus   door   alle   andere  overheden dienen te worden gerespecteerd.40

35 Vele ambtenaren van de burgerlijke stand zijn vragende partij om de controle op buitenlandse akten 

centraal te laten gebeuren, door een centrale autoriteit. Dit zou betekenen dat men de de plano erkenning  verlaat. Prof. Erauw heeft op overtuigende manier aangetoond dat een dergelijk centralisatie voor de  meerderheid van de gevallen, die niet problematisch zijn, tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden (J.  ERAUW,  « Drie   jaar   Wetboek   IPR.  Tevredenheid,  enkele  nieuwigheden  en   eventueel  nog  bijkomende  initiatieven », T. Vreemd., 2008, (6), 8­9). 36 O.i. kan de rechtbank gevat worden telkens een overheidinstantie weigert rekening te houden met de akte  verleden in het buitenland. Het feit dat de akte wel zou erkend worden door een bepaalde dienst, is daarbij  niet relevant. Vast staat immers dat de beoordeling door een overheidsdienst geen gezag heeft t.a.v. een  andere dienst. Dit geldt ook voor de beoordeling door de burgerlijke stand. In die zin moet betreurd  worden dat de rechtbank te Antwerpen recent een aantal verzoeken tot erkenning van een buitenlandse  huwelijksakte zonder voorwerp verklaard heeft op grond van de overweging dat de ambtenaar van de  burgelijke stand van die stad de akte reeds erkend had. Hiervoor steunde de op het feit dat de ambtenaar  over een « uitsluitende bevoegdheid » bezit m.b.t. het opmaken van akten van de burgelijke stand : Rb.  Antwerpen, 18 december 2007, T. Vreemd., 2008, 58 en ook Rb. Antwerpen, 27 juni 2007, T. Vreemd.,  2008, 59. Deze rechtspraak is des te opmerkelijk nu de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen weigert om  zich uit te spreken over de erkenning van akten van burgelijke stand (zie hieronder). 37 Er blijft onduidelijkheid bestaan over de vraag wanneer een beroep op de rechtbank van eerste aanleg  mogelijk is. Indien de betrokkenen geconfronteerd worden met een weigering door een overheidsinstelling  om een akte te erkennen, is er geen twijfel dat een verhaal  voor de rechtbank tot de mogelijkheden  behoort. Uit de tekst van artikel 27 § 1 blijkt evenwel (in tegenstelling tot wat artikel 22 § 2 WIPR toelaat  voor beslissingen) niet dat een beroep bij de rechtbank mogelijk is om de erkenning te laten vastleggen,  d.w.z. vooraleer de akte eerst door een overheidsinstantie onderzocht werd. Hierover  T. KRUGER  et J.  VERHELLEN, “De  erkenning  in België van buitenlandse  familierechtelijke  akten”,  Tijd. Vreemd., 2006,  (278), 279.

38 Aldus J. ERAUW, art. cit., Vreemd., 2008, (6), 8.

39 Een dergelijke incidentele erkenning wordt uitdrukkelijk voorzien voor buitenlandse beslissingen (zie art. 

22 § 1, lid 3 WIPR). Het Wetboek weidt hier niet over uit voor buitenlandse akten. Desondanks moet  worden aanvaard dat de incidentele erkenning mogelijk is, nu het inherent is aan het systeem van de de  plano erkenning.

(9)

Wanneer   de   al   dan   niet   erkenning   van   het   huwelijk   een   invloed   kan   hebben   op   de  verblijfsrechtelijke   positie   van   een   der   echtgenoten,   heeft   zich   in   dit   verband   een  moeilijkheid voorgedaan. Het huwelijk kan in verschillende opzichten relevant zijn. Dit is  bijv. het geval wanneer een der echtgenoten zich op het huwelijk wenst te beroepen om een  visum gezinshereniging te bekomen. In dat geval zal de Dienst Vreemdelingenzaken zich  over het huwelijk uitspreken, op basis van de criteria van artikel 27 WIPR.

Als de Dienst Vreemdelingenzaken tot het besluit komt dat er geen rekening kan worden  gehouden   met   het   huwelijk,   hebben   de   partijen   de   mogelijkheid   om   deze   beslissing  krachtens artikel 27 § 1 lid 4 WIPR aan te vechten voor de rechtbank van eerste aanleg. Een  dergelijke procedure kan evenwel lang aanslepen.41 Ondertussen lopen de termijnen om de  beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken te betwisten voort.42 Men kan zich daarom afvragen of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, die toezicht  houdt op de beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken,43  niet tot zo'n incidentele  erkenning zou kunnen overgaan, wanneer de vraag naar de al dan niet erkenning van het  huwelijk zich stelt in het kader van een procedure gericht tegen een beslissing van de  Dienst Vreemdelingenzaken. Op die manier zouden de echtgenoten in één procedure een  uitspraak kunnen bekomen over het statuut van hun huwelijk en over de gevolgen hiervan  op verblijfsrechtelijk vlak.

De   rechtspraak   van   de   Raad   voor   Vreemdelingenbetwistingen   is   in   een   andere   zin  gevestigd.   Volgens   de   Raad   botst   zo'n   incidentele   erkenning   op   de   grondwettelijke  verdeling van bevoegdheid tussen de administratieve en de gewone rechtscolleges. De Raad  gaat er immers van uit dat de bevoegdheid toegekend aan de rechtbank van eerste aanleg  door   artikel   27   WIPR   exclusief   is.   Volgens   de   Raad,   impliceert   de   toekenning   van  bevoegdheid aan de rechtbank van eerste aanleg dat « de Raad niet de rechtsmacht heeft 

om, weze het incidenteel, te onderzoeken of de weigering vanwege [de overheid] tot het  erkennen van de geldigheid van de huwelijksakte wettig is ».44

Hiervoor   steunt   de   Raad   in   hoofdzaak   op   het   beginsel   dat   indien   een   administratieve  beslissing   voor   de   gewone   hoven   en   rechtbanken   aangevochten   kan   worden,  administratieve   rechtscolleges   hun   bevoegdheid   krachtens   art.   144   e.v.   GW   verliezen.  Hieruit vloeit volgens de Raad voort dat het niet bevoegd is om de wettigheid na te gaan  van de beslissing waarbij de Dienst Vreemdelingenzaken het in het buitenland voltrokken  huwelijk   geweigerd   heeft   te   erkennen.45 Men   begrijpt   dat   het   in   deze   omstandigheden 

bijzonder moeilijk wordt om de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken te betwisten. uitspraak op dit punt gezag van gewijsde bezit. 41 Zoals geweten is men in deze afhankelijk van het openbaar ministerie voor de vaststelling van de zaak. 42 Men weet dat deze termijnen bijzonder kort uitvallen. De normale termijn bedraagt 30 dagen, zie art.  39/57 lid 2 Vreemdelingenwet. 43 Krachtens  art. 39/1 en 39/2 Wet 15 december 1980. Krachtens de eerste bepaling, is de Raad « een  administratief rechtscollege en is als enige bevoegd om kennis te nemen van de beroepen die worden  ingesteld tegen individuele beslissingen genomen met toepassing van de wetten betreffende de toegang tot  het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ». 44 Zie bijv. RvVreemd., 12 oktober 2007, nr. 2550 en RvVreemd., 21 januari 2008, nr. 6033. 45 Aldus de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, 28 augustus 2008, zaak nr. 15298.

(10)

Men   kan   zich   evenwel   de   vraag   stellen   of   de   strakke   indeling   tussen   de   gewone  rechtbanken en de administratieve rechtscolleges geen al te grote beperking betekent van de 

de   plano  erkenning.   Deze   leer   heeft   precies   als   doel   de   uitwerking   in   België   van 

buitenlandse   akten   te   vereenvoudigen.   De   betrokkenen   dienen   zich   immers   niet  noodzakelijk naar een rechtbank te wenden vooraleer zich op een bepaalde buitenlandse  akte in België te mogen beroepen. Alle overheden, wat hun statuut en hun bevoegdheden  ook moge wezen, worden door artikel 27 WIPR uitgenodigd om de buitenlandse akte zelf  te onderzoeken. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de bevoegdheidsbeperkingen  of ­verdeling. Het is immers niet vereist na te gaan of deze administratieve dienst krachtens  het toepasselijke organieke besluit wel bevoegd is om een buitenlandse huwelijksakte te  beoordelen. De bevoegdheid om tot zo'n beoordeling over te gaan, vloeit rechtstreeks uit  artikel   27   WIPR.   Ook   de   Raad   voor   Vreemdelingenbetwistingen   geniet   van   deze  toekenning. Het enige dat de Raad belet om zich over de akte uit te spreken, is blijkbaar de vrees om de  grondwettelijke beginselen i.v.m. de bevoegdheidsverdeling tussen de gewone rechter en de  administratieve rechtscolleges te schenden. Men weet immers dat de gewone hoven en  rechtbanken de rechter van het gemeen recht zijn wat geschillen betreft over subjectieve  rechten. De administratieve rechtscolleges daarentegen bezitten enkel over een toegewezen  bevoegdheid wat de subjectieve rechten betreft.46

Het   is   echter   zeer   de   vraag   of   de   bevoegdheidsverdeling   de   Raad   voor  Vreemdelingenbetwistingen het onmogelijk maakt om zich  incidenteel over de erkenning  van   een   buitenlandse   huwelijksakte   uit   te   spreken.   Vast   staat   dat   de   Raad   met   zo'n  incidenteel uitspraak in ieder geval de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg niet  in   gevaar   zal   brengen.   Het   systeem   van   artikel   27   WIPR   berust   met   name   op   de  veronderstelling dat alle rechtscolleges die met een buitenlandse huwelijk geconfronteerd  worden, zich hierover incidenteel zullen uitspreken. De bijzondere bevoegdheid van de  rechtbank van eerste aanleg wordt in het systeem niet als exclusief opgevat, doch werd  slechts ingevoerd om ingeval er over een buitenlandse akte onduidelijkheid blijft bestaan  omdat   een   bepaalde   administratie   zich   over   de   akte   negatief   heeft   uitgesproken,   de  mogelijkheid   te   verschaffen   om   een   rechter   te   vatten.   Dat   de   Raad   voor  Vreemdelingenbetwistingen zich met gezag van gewijsde over een buitenlandse huwelijk  zou   uitspreken,   is   derhalve   slechts   het   logische   gevolg   van   het   systeem.   Van   een  kortsluiting van de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg is geen sprake. De  toekenning van een bijzondere bevoegdheid aan de rechtbank van eerste aanleg was slechts  bedoeld om probleemgevallen te kunnen oplossen. Niets staat in de weg dat een ander  rechtscollege de erkenningsvraag zelf oplost.

Wellicht   zal   de   knoop   slechts   kunnen   worden   doorgehaakt   als   specialisten   van   het  internationaal privaatrecht en van het administratief recht elkaars' taal en begrippen beter  leren kennen en begrijpen. Ondertussen laten de gevolgen voor de betrokkenen kunnen zich  raden : indien de Dienst Vreemdelingenzaken weigert rekening te houden met een in het  buitenland   voltrokken   huwelijk,   dient   hiertegen   zowel   voor   de   Raad   voor  46 Zie bijv. A. M

AST et al., Overzicht van het Belgisch administratief recht, 17de uitg., Kluwer, 2006, 802, nr.  863.

(11)

Vreemdelingenbetwistingen   (op   grond   van   art.   39/2   Vreemdelingenwet)   als   voor   de  rechtbank van eerste aanleg (op grond van art. 27 WIPR) te worden gereageerd. In de  meeste gevallen zal de rechtspleging voor de Raad sneller verlopen dan voor de rechtbank  van   eerste   aanleg.   Hierdoor   onstaat   het   risico   dat   de   Raad   zich   uitspreekt   zonder   de  beoordeling van het huwelijk door de Dienst Vreemdelingenzaken in vraag te stellen.47 

Hoogstens zal de Raad zich niet zozeer over de erkenning van de huwelijksakte, doch over  de  vraag   of  de  Dienst  Vreemdelingenzaken  voor  de   beoordeling   van  de  erkenning  de  relevante rechtsregels toegepast heeft.48 Van een erkenning de plano is men in ieder geval 

ver   verwijderd...   Of   hoe   de   verdeling   van   bevoegdheid   tussen   rechtscolleges   een  belangrijke verworvenheid van het internationaal privaatrecht ondergraaft.

III. Erkenning van buitenlandse huwelijksakten : de rol van de openbare orde en van  de wetsontduiking

Artikel 27 wijst op het belang van de openbare orde en van de wetsontduiking bij de  beoordeling   van   buitenlandse   akten.   Deze   uitdrukkelijke   verwijzing   is   strikt   gezien  overbodig.   Vermits   de   wetgever   de   erkenning   van   buitenlandse   akten   aan   een  conflictenrechtelijke toets heeft onderworpen, was de omweg naar de fraudeleer en naar de  openbare   orde   in   het   mechanisme   reeds   ingebouwd.   Dat   artikel   27   desondanks   een  verwijzing bevat naar deze twee technieken, wijst op een zeker wantrouwen tegenover  akten verleden in het buitenland.49 Over de exacte rol van deze twee mechanismen bestaat in de praktijk verwarring.50 In de  rechtspraak ziet men inderdaad dat rechters en administratieve instanties snel naar deze  twee elementen grijpen om de weigering om een huwelijk voltrokken in het buitenland te  erkennen, te ondersteunen. Al te vaak gebeurt dit echter zonder de precieze draagwijdte van  de openbare orde en de wetsontduiking te verduidelijken. De beslissing van het Hof van  Beroep te Antwerpen in de zaak Assad Abbas illustreert deze vaststelling.51 47 De vraag rijst of het mogelijk zou zijn om de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen te  laten schorsen in afwachting van een uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg. 48 Dit blijkt uit een recent arrest van de Raad van State (dd. 18 maart 2009, nr. 191.552, X t. Belgische Staat).  De verzoeker kwam op tegen de weigering door de Dienst Vreemdelingenzaken om hem een visum  gezinshereniging toe te kennen. Hij verweet de Dienst geen rekening te hebben gehouden met het huwelijk  gesloten   in   Tunesië.   De   Raad   voor   Vreemdelingenbetwistingen   heeft   geen   gehoor   gehad   voor   deze  kritieken, die volgens de Raad beter voor de rechtbank van eerste aanleg geformuleerd waren. De Raad  van State is het hiermee niet eens : in de mate dat de verzoeker de Dienst Vreemdelingenzaken verweet  het huwelijk beoordeeld te hebben op grond van art. 146bis BW., terwijl deze bepaling niet toepasselijk  was, beoogde de verzoeker een uitspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwisingen niet zozeer op de  eigenlijke  erkenning  van het  huwelijk, doch slechts  over  de  wetsbepalingen  die voor een  dergelijke  erkenning relevant zijn. Hiermee is de Raad voor Vreemdelingenbetwisingen nog niet bevoegd om de  beoordeling krachtens art. 27 WIPR ten volle te onderzoeken, doch slechts om het relevant karakter van de  door de Dienst Vreemdelingenzaken bij zo'n beoordeling gebruikte normen te toetsen. Men blijft dus  binnen de perken van een wettigheidstoetsing. 49 Wellicht heeft de wetgever een parallel willen houden met het statuut van buitenlandse beslissingen.  Artikel 25 WIPR bevat ook een verwijzing naar de openbare orde en de wetsontduiking, die alletwee als  weigeringsgronden worden beschouwd. 50 Zie in die zin ook J. V ERHELLEN, art. cit., T. Vreemd., 2008, (19), 28. 51 Antwerpen, 3de kamer, 12 december 2007, inzake Assad Abbas en Kamaljeet Kaur.

(12)

In deze zaak probeerden twee buitenlanders die in België verbleven, om in Antwerpen te  trouwen. Zoals vaak verbleef een van de kandidaten in België zonder over een geldige  verblijfstitel te beschikken. De twee kandidaten informeerden eerst bij de gemeente waar  hen blijkbaar verteld werd dat ze niet in aanmerking komen voor een huwelijk. Wellicht in de hoop op een beter resultaat ondernemen de twee een reis naar Zweden  alwaar ze in een kerk trouwen Vast staat dat geen van beide enige band met Zweden  vertoont. Bovendien trouwen ze in een katholieke dienst terwijl ze alle twee moslim's zijn.  Eens terug in België leggen ze de huwelijksakte voor aan de gemeente, die evenwel weigert  om te erkennen.52 Het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg en weigert om het  huwelijk voltrokken in Zweden te erkennen, op grond van strijdigheid met de openbare  orde en wetsontduiking. Specifiek oordeelt het Hof, wat de openbare orde betreft, dat: « Bovendien maken de voormelde gegevens [het Hof verwijst naar een lange lijst van 

feitelijke  omstandigheden, zoals het  feit  dat mevrouw illegaal  in België  verbleef]  ernstige en overeenstemmende feiten uit waaruit met zekerheid kan afgeleid dat de  intentie van appellanten  kennelijk  niet gericht is op het totstandbrengen van een   duurzame   levensgemeenschap,   maar   enkel   op   het   bekomen   van   een  verblijfsrechtelijke voordeel in hoofde van appellante ». Hieruit leidt het Hof af dat de weigering op zijn plaats is op grond van artikel 21 WIPR.  Deze redenering overtuigt niet. In wezen heeft het Hof het criterium van artikel 146bis  B.W. direct toegepast, al waren de twee echtgenoten in België getrouwd. Het Hof heeft  m.a.w. in geen geval rekening gehouden met het feit dat het huwelijk in het buitenland  heeft plaatsgevonden. De appelrechters hebben zich beperkt het huwelijk te toetsen aan de  hand van de criteria die voor een huwelijk totstandgekomen in België gelden. Deze beslissing is niet geïsoleerd. De verwarring die men hierin kan lezen, kan voor een  deel verklaard worden : bij schijnhuwelijken gaat het noodzakelijk om een huwelijk met  een vreemd element, nu de wettelijke definitie van het schijnhuwelijk de link legt met het  verblijfsstatuut van de echtgenoten. Ook voor huwelijken voltrokken in België gaat het  derhalve al om internationale gevallen.53 De stap is dan snel gezet naar de toepassing van 

hetzelfde   criterium   op   huwelijken   gesloten   in   het   buitenland.   Dit   past   trouwens   in   de  tendens van de feitenrechters om bij beoordeling van een huwelijk totstandgekomen in  België onmiddellijk te grijpen naar Belgisch recht zonder eerst de verwijzingsregel toe te  passen.54

52 Het arrest laat niet toe te weten of de ambtenaar eerst terecht is gegaan bij het parket. Men weet dat 

ambtenaren in de praktijk vaak het advies van het openbare ministerie inwinnen.

53 Gerlo   en   Verschelden   hebben   evenwel   voorgesteld   om   de   wettelijke   definitie   van   het   begrip 

'schijnhuwelijk' ruimer op te vatten en te beschouwen dat er een schijnhuwelijk telkens er bij één van de  echtgenoten   de   intentie   ontbreekt   om   duurzaam   met   de   andere   samen   te   leven   :  J.   GERLO  en   G.  VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Die Keure, 2008, 314­315, nr. 943.

54 Hierover bijv. J. MEEUSEN, Nationalisme en internationalisme in het internationaal privaatrecht. Analyse  

van het Belgische conflictenrecht, Intersentia, 1997, 230, nr. 409 (met de geciteerde rechtspraak) en 260,  nr. 462.

(13)

De toepassing van de openbare orde en van de wetsontduiking, waarop artikel 27 WIPR de  aandacht vestigt, vergt evenwel een andere benadering. Dit zal voor elk van deze twee  elementen achtereenvolgens worden verduidelijkt.

(i) De openbare orde

Zoals voor de doorwerking van buitenlandse beslissingen (art. 25 § 1­1° WIPR) moet men  bij   de   erkenning   van   buitenlandse   akten   rekening   houden   met   de   openbare   orde.   De  draagwijdte van de controle blijkt evenwel grondig verschillend in de twee gevallen.

Bij de controle op een buitenlandse beslissing slaat de openbare orde op de gevolgen van de  erkenning  resp.   tenuitvoerlegging   ervan   in   België.   De   inhoud   van   de   buitenlandse  beslissing   is   niet   direct   relevant.   Wat   de   buitenlandse   rechter   beslist   heeft,   is  vanzelfprekend het vertrekpunt van de analyse. Hoewel het onderscheid eerder theoretisch  mag lijken, zal de analyse evenwel eerder slaan op de gevolgen van de erkenning.55

Bij de erkenning van een buitenlandse akte dient men wellicht op een andere manier te  werk   te   gaan.   De   openbare   orde   maakt   deel   van   de   conflictenrechtelijke   toets.  Logischerwijze moet hieruit worden afgeleid dat aan de openbare orde dezelfde betekenis  toekomt dan bij de toepassing van een buitenlandse wet. De openbare orde vervult met  name de functie van uitzondering die de grenzen van de tolerantie van het forum aanduit. In  de klassieke conflictenrechtelijke redenering komt de openbare orde tussen indien blijkt dat  de   gevolgen   van   de   toepassing   van   een   bepaalde   regel   ontleend   aan   het   toepasselijk  buitenland recht, in het forum niet aanvaard kunnen worden. Nu de openbare orde bij de  erkenning van buitenlandse huwelijken mee ten dienste staat van de conflictenrechtelijke  benadering, is er prima facie geen reden om van deze klassieke benadering af te wijken. De  openbare orde zal derhalve relevant zijn indien blijkt dat de relevante bepalingen van de  vreemde   wet,   die   krachtens   de   Belgische   verwijzingsregels   toepassing   vindt,   tot  ongewenste   gevolgen   leiden.   Het   voorwerp   van   de   controle   is   dus   niet   zozeer   de  buitenlandse   huwelijksakte  an   sich  en   de   gevolgen   die   het   met   zich   in   de   Belgische  rechtsorde   meebrengt,   doch   eerder   de   buitenlandse   wet   die   toegepast   werd   om   de  echtgenoten te laten trouwen.56

55 Zie   verder   in   dit   verband,  H.  

VAN  HOUTTE,   « De   'openbare   orde'   als   beletsel   voor   de   erkenning   of  tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen », R.W., 1973, (737), kol. 753, nr. 25.

56 In een eerdere publicatie heb ik betoogd dat het onderscheid tussen de twee slechts theoretisch was, nu 

artikel 21 WIPR, waarnaar artikel 27 verwijst, bepaalt dat men bij het toepassen van het openbare orde  voorbehoud niet  met de bepaling als dusdanig rekening moet  houden, doch eerder  met het concreet  resultaat waarnaar de toepassing van deze bepaling leidt (art. cit., T. Vreemd., 2008, (36), 47). Bij nader  inzien blijft het onderscheid tussen de twee benaderingen toch essentieel. De gevolgen waarmee rekening  moet worden gehouden zijn immers verschillend : in de conflictenrechtelijke benadering gaat het om de  gevolgen van de toepassing van de buitenlandse wet, in de erkenningsleer staan de gevolgen van de  erkenning   van   de   akte   resp.   de   beslissing   centraal.  Vgl.   met   artikel   6   van   de   Nederlandse   Wet  Conflictenrecht Huwelijk van 1989 (die gedeeltelijk op het Verdrag van Den Haag van 1978 inzake de  voltrekking en de erkenning van het huwelijk gebaseerd is) : deze bepaling laat toe om de erkenning van  een in het buitenland voltrokken huwelijk te weigeren indien de erkenning strijdig is met de openbare  orde. Het is de erkenning an sich die met de openbare orde onverenigbaar moet zijn, en niet het huwelijk  of de buitenlandse wet op grond waarvan het huwelijk voltrokken werd.

(14)

Indien deze interpretatie aanvaard wordt, is de betekenis die aan de openbare orde toekomt,  eerder gering.57 Men kan bijv. de erkenning van een in het buitenland voltrokken huwelijk 

niet weigeren omdat vaststaat dat de echtgenoten een ander voordeel nastreefden dan het  stichten van een echte huwelijksgemeenschap. Dit resultaat mag op zich strijdig zijn met de  Belgische interne  openbare orde. Het betekent  evenwel niet dat er strijdigheid  met  de  openbare orde is in de zin van artikel 27 WIPR. Hiervoor moet eerst worden nagegaan of  de  wet(ten)   die  door  de   buitenlandse  overheid   toegepast  werd(en)  om   het  huwelijk  te  voltrekken, gevolgen meebrengen die kennelijk strijdig zijn met de openbare orde. De openbare orde is o.i. aldus slechts relevant zijn indien het huwelijk totstandkwam op  basis van een bepaling van buitenlands recht dat op zich met de openbare orde strijdig is.  Te denken valt bijv. aan de voltrekking van een polygaam huwelijk op basis van een  bepaling van buitenland recht dat een dergelijk huwelijk mogelijk maakt.58 In de context van schijnhuwelijken gesloten in het buitenland, zal het probleem vaak zijn  dat het huwelijk totstandgekomen is zonder dat de buitenlandse overheid enig controle  heeft uitgeoefend op de intentie van partijen of althans dat de controle veel minder strikt is  dan wat in België gangbaar is.

Kan de erkenning van het huwelijk  in dit geval geweigerd  kan worden op grond van  strijdigheid   met   de   openbare   orde?   Weliswaar   is   de   vraag   naar   de   toepasselijke  vormvereisten van het huwelijk een zaak voor de lex loci celebrationis, daar art. 47 WIPR  naar de vereisten van het land verwijst, waar het huwelijk voltrokken is. Indien blijkt dat  het lokaal recht geen of slechts minieme vereisten stelt, is het o.i. niet uitgesloten dat de  openbare orde ingrijpt. De Belgische wetgever hecht immers veel belang aan het bestrijden  van   schijnhuwelijken.   Hiervoor   werden   zelf   een   aantal   gedragingen   strafbaar   gesteld  (supra). Sedert 1999 kan daarom zonder veel twijfel worden gesteld dat de beteugeling  (zowel het voorkomen als het bestrijden) van schijnhuwelijken vanuit Belgisch perspectief  onmisbaar geworden is. Gesteld derhalve dat het bewijs geleverd wordt dat de echtgenoten getrouwd zijn in een  land waar de lokale autoriteiten de intentie van toekomstige echtgenoten niet of slechts  marginaal controleren, is er ruimte om de openbare orde te gebruiken. Het nadeel van deze oplossing is haar abstract karakter. Het volstaat immers dat twee  personen in een land trouwen, waar de overheid een eerder lakse houding op het gebied van  huwelijksvolstrekking aanhoudt, om de erkenning van een huwelijk in gevaar te brengen.  Dit is onwenselijk, nu het niet uitgesloten is dat het huwelijk toch gericht is op het tot stand  brengen van een duurzame levensgemeenschap.  Te denken valt  bijv. aan het huwelijk  57 Dit werd door de rechtbank van eerste aanleg te Verviers onderkend in een tot nu toe ongepubliceerde 

beslissing m.b.t. een huwelijk voltrokken in Marokko tussen een Belg en een Marokkaanse dame (Rb.  Verviers, 23 juni 2008, inzake  Thisquen en Abdennour, Nr. 07/1214/B). De rechtbank heeft de nadruk  gelegd   op   het   feit   dat   artikel   21   WIPR   slecht   relevant   is   om   de   toepassing   van   een   bepaling   van  buitenlands recht  te weren, om te besluiten dat artikel 21 « ne nous paraît pas plus utile... pour se  prononcer sur la validité du mariage en question ».

58 Men weet dat in dergelijke gevallen de gevolgen van het huwelijk in België wel erkend kunnen worden. 

Algemeen hierover zie C. HENRICOT « Les effets du mariage polygamique sur l'octroi de droits sociaux »,  Rev. trim. dr. fam., 2008, 825­839.

(15)

tussen twee Belgen op een strand op een paradijselijke eiland of in Las Vegas – kan men  deze echtgenoten bestraffen en hun huwelijk niet erkennen omdat de autoriteiten in het land  waar ze getrouwd zijn, het voorkomen van schijnhuwelijken niet als prioritair beschouwen? Daarom dient de openbare orde met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd. Het  komt ons voor dat de weigering slechts aan de orde kan zijn indien de enkele wil van  partijen volstaat om het huwelijk te voltrekken, zonderdat de betrokken overheid maar enig  controle mag uitoefenen. In de praktijk zal het niet vaak zo'n vaart lopen.59 In vele gevallen wordt de wil der partijen  wel degelijk onderzocht. Dit kan op een andere manier gebeuren dan in België.60  Een 

eenvoudig   verschil   kan   evenwel   niet   leiden   tot   de   niet­erkenning   van   een   buitenlands  huwelijk in België.61 En ook indien blijkt dat er inderdaad geen enkel controle is zodat het 

huwelijk slechts een formaliteit is, kan men eventueel de akte erkennen op grond van het  feit dat de niet­erkenning slechts een mogelijkheid is, doch geen verplichting.62

(ii) De wetsontduiking

Bij de (al dan niet) erkenning van buitenlandse huwelijksakten wordt in de praktijk ook  vaak naar de wetsontduiking  gegrepen, vooral wanneer blijkt  dat de twee echtgenoten  getrouwd zijn in een land waarmee ze verder geen band hebben. De wetsontduiking duikt  derhalve vaak op bij huwelijken gesloten in Zweden en Denemarken. Zo heeft de Dienst  Vreemdelingenzaken bijv. geweigerd om rekening te houden met een huwelijk voltrokken  in Zweden tussen een Belgische vrouw en een man uit Pakistan omdat de echtgenoten  slechts in Zweden waren getrouwd “om te ontsnappen aan het recht waarvan de toepassing  voorgeschreven wordt door het IPR­Wetboek”.63  De frauduleuze intentie van de partijen  wordt op zijn beurt afgeleid uit het feit dat geen van de partijen de Zweedse nationaliteit  bezat of in Zweden woonde of verbleef. Deze redenering dient sterk genuanceerd te worden. Bij de controle op de wetsontduiking is er o.i. geen verschil tussen de erkenning van  buitenlandse akten en de erkenning van buitenlandse beslissingen, zoals het wel het geval is  59 Als uitzondering kan wellicht verwezen worden naar het recht van Nevada. Het is geweten dat het in de  stad Las Vegas bijzonder eenvoudig is om te trouwen. Sedert 1 januari 2008 zijn de vereisten om in Las  Vegas   de   trouwen   wat   verscherpt.   Vereist   is   voortaan   dat   beide   partijen   een   identificatiebewijs  voorleggen. Dit kan een rijbewijs zijn, een paspoort, een identiteitskaart of zelfs een studentenkaart... Zie  voor   meer   details   de   web   site   van   Clark   County,   waar   Las   Vegas   toe   behoort  (www.accessclarkcounty.com/depts/clerk/pages/marriage_information.aspx).

60 Bijv. in een aantal landen zal men zich veel minder strikt opstellen op het vlak van de documenten en zal 

het mogelijk zijn te trouwen mits voorlegging van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. De 

61 Mevr. Verhellen schrijft terecht dat “dit verschil kan op zich niet leiden tot de niet­erkenning van een 

buitenlands huwelijk in België” : art. cit., T Vreemd., 2008, 32.

62 Art.   27   §   1   WIPR   spreekt   zich   niet   uit   over   de   vraag   of   de   erkenning   mogelijk   blijft   indien   de 

conflictenrechtelijke toets negatief uitvalt. Vgl. met art. 25 van hetzelfde wetboek waaruit impliciet blijkt  dat bij schending van een weigeringsgrond de niet­erkenning zich opdringt.

63 De beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken wordt aangehaald in RvS, 23 maart 2006, T.Vreemd., 

(16)

bij   controle   op   de   openbare   orde   (supra).   In   de   twee   gevallen   biedt   de   leer   van   de  wetsontduiking de mogelijkheid om geen rekening te houden met een bepaald buitenlandse  resultaat (een beslissing, een akte of een bepaalde rechtsregel) indien blijkt dat dit resultaat  slechts   bekomen   werd   om   te   ontsnappen   aan   wat   partijen   in   België   hadden   kunnen  verwezenlijken. De vergelijking moet aldus worden gemaakt tussen het resultaat dat in het  buitenland bekomen werd – in casu de buitenlandse huwelijksakte ­ en wat partijen in  België   hadden   kunnen   bekomen.   Beslissend   is   de   vraag   of   partijen   een   vergelijkbaar  resultaat hadden kunnen hopen indien de beslissing door een Belgische rechtbank was  uitgesproken of de akte door een Belgische overheid opgesteld.

Het volstaat evenwel niet om het  resultaat  dat de echtgenoten in het buitenland bereikt  hebben, in overweging te nemen om de fraude te bewijzen. Zoals bij de louter interne  fraude,   staat   bij   de   toepassing   van   de   leer   van   de   wetsontduiking   de   wil   der   partijen  centraal. Er is immers volgens artikel 18 WIPR sprake van wetsontduiking indien partijen  de   bedoeling   hadden   om   te   ontsnappen   aan   de   toepassing   van   het   recht   dat   door   het  Wetboek voorgeschreven wordt. Vooraleer de netelige vraag van de intentie van de partijen te kunnen beantwoorden, is er  bij toepassing van artikel 18 WIPR een belangrijk tussenstap. In een interne situatie zijn er  twee ingrediënten voor een geslaagd beroep op de fraudeleer : eerst dient men aan te tonen  dat partijen een kunstgreep hebben gepleegd om een bepaald resultaat te bereiken en met  name om de normale toepassing van een regel van openbare orde of van dwingend recht te  omzeilen. Daarnaast dient men aan te tonen dat die kunstgreep ­ die onderscheiden moet  worden van de gewone veinzing – slechts ingegeven was om dit resultaat te halen.64  Bij  grensoverschrijdende fraude is er bij de toepassing van art. 18 WIPR een bijkomende stap.  De kunstgreep slaat immers niet zozeer op de materiële situatie van partijen, doch eerder op  de werking van de verwijzingsregels. Derhalve dient men aan te tonen dat door in het  buitenland te trouwen, partijen de toepassing van een ander recht hebben kunnen uitlokken.  Dit vereist dat men nagaat welk recht op het in het buitenland voltrokken huwelijk van  partijen toepassing vond, en welk recht had moeten worden toegepast indien partijen in  België waren getrouwd. Het is slechts indien er een verschil is tussen de twee dat men kan  nagaan of partijen dit verschil hebben misbruikt om een bepaald resultaat te bereiken.  Bovendien zal men moeten bewijzen dat dit verschil de enige beweegreden van partijen  was. De tussenstap van het toepasselijk recht is belangrijk : alvorens het uiteindelijke resultaat –  met name het feit dat partijen getrouwd zijn – in overweging te nemen, dient men eerst te  kijken naar hoe dit resultaat bekomen werd, d.w.z. welke regels bij de voltrekking van het  huwelijk toegepast werden. Dit is de ipr­specifieke inhoud van de kunstgreep. 64 Prof. Van Ommeslaghe beschrijft de leer als volgt : « la fraude à la loi interne suppose l’utilisation d’un  procédé juridique, en soi licite, sans simulation, en vue d’arriver à un résultat prohibé par une loi d’ordre  public ou impérative ou même, selon certains, par une convention, et cela à la faveur d’un procédé qualifié  d’astucieux, de déloyal, ou parfois encore d’immoral » (P. VAN OMMESLAGHE, « Un principe général du droit  : fraus omnia corrumpit », in Liber amicorum Paul Martens. L'humanisme dans la résolution des conflits.  Utopie ou réalité?, M. PÂQUES et al (éds.), Larcier, 2006, (579), 585, nr. 5). Men weet dat de draagwijdte  van de leer van de fraude in het intern privaatrecht het voorwerp van discussie uitmaakt, zie hierover de  zonet aangehaalde bijdrage van P. VAN OMMESLAGHE.

Références

Documents relatifs

Met een Cox proportional hazards model waarbij men corrigeerde voor depressiesubtype, jaar van diagnose, alcohol- en middelenmisbruik, diabetes of

Het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ werd aan het einde van de jaren 1980 en het begin van de jaren 1990 op de agenda van de internationale gemeenschap gezet.. Na vijf jaar werken

Maar sociaal werk dat professioneel wil zijn, moet de spanningen die leiden tot het gebruik van discretionaire ruimte bespreekbaar maken. Enkel zo kunnen ook structurele veranderin-

Musea zijn, net als wetenschap zelf, bij uitstek vrijhavens om valse zekerheden los te laten en twijfel opnieuw de plaats te geven die ze verdient.. MARJAN DOOM verrichtte

nergens op schrift teruggevonden, ze is nog bitter weinig gekend en ook naar betekenis blijft ze wat onzeker; de tweede uitdrukking vind ik ook nergens geattesteerd terug, ze is wel

Die combinatie – onderwijs en onderzoek, erfgoed dat zich deels nog in zijn oorspronkelijke academische context bevindt, de historische belangrijke maatschappelijke rol

In 2016 werd in de schoot van de Verenigde Naties besloten om een Global Compact for Safe, Orderly and Regular Migration te ontwikkelen. Het resultaat van dat werk zou een symbool

Het Migratiepact in België: chronologie van de gebeurtenissen 1 Toon Moonen, Ellen Desmet en Tom Ruys!. Het Migratiepact: aanleidingen voor de crisis en beleidsuitdagingen voor